57 44 KB 26 juli 1820, nummer 74, met nadere richtlijnen van de Provincie Noord-Holland. 45 RAA 0095, inv.nr. 59, extract besluit B &W Alkmaar, 10 december 1850, nr. 21. 46 Hendrik Symon Dalenberg kocht in 1828 het pand Damweg 16his (kadaster C 21) van de Gemeente Schoorl. De waterbak was Damweg 14. (kadaster C 22). De brouwers van Het Fortuin en Den Burg sloten direct na de verkoop van het huisje een huur overeenkomst met de armenmeesteren voor de waterleverantie. Hun onmiddellijke interesse geeft aan dat zij daar van 1851 tot 1857 vermoedelijk ook water haalden. De overeenkomst had een looptijd van drie jaar, een enkele keer vier. Iedere keer opnieuw verzocht het college van Schoorl de Provincie Noord-Holland de armenmeesteren Bosje met bron aan de Achter weg in Schoorl (foto Henk Stapel, 200200) Het is opmerkelijk dat er plotseling na juni 1851 geen waterleveranties meer in de boekhouding voorkomen. Pasman noteerde in zijn boek houding nog de opbrengsten van de publieke verkoop van hakhout uit het bosperceel aan de Achterweg. Dat was in februari 1852. Daarna waren er geen inkomsten meer, alleen uitgaven zoals grondbelasting of beheerskosten. Het lijkt wel een sterfhuisconstructie. Het is niet aanne melijk dat de brouwers elders hun water haalden, zoals hierna blijkt. Er zullen wel afspraken zijn gemaakt, maar wat die zijn blijft een raadsel. In 1857 stemde het college van Alkmaar in met het plan van Pasman het waterhuisje en bosje te verkopen aan de Armenmeesteren van de Gemeente Schoorl. Deze meesteren beheerden de Armenkas gescheiden van de overige gemeentefinancien. Hierdoor wis ten schenkers of erflaters dat hun geld bij de armen terecht kwam. Op 3 oktober 1857 kochten de armenmeeste ren Hendrik Gutker en Arie Bijl voor 80 gul den het waterhuisje en het bosje met bron. De recognitie namen ze voor 120 gulden over. Ze kregen hiermee het bezit en recht op gebruik. Een maand eerder had de Provincie Noord- Holland met de overdracht ingestemd. Ken nelijk was de burgemeester van Schoorl hier toe niet bevoegd. Dit typeert de toenmalige gezagsverhoudingen. Pasman hield nog twintig jaar de boekhouding van het voormalige gilde bij, maar het rendement op het geringe bankte goed werd opgeknibbeld door beheerskosten. In 1876 besloot het college van Alkmaar het restant over te boeken naar de Gemeentekas. Dit was het definitieve einde van het biergilde. Koninklijk Besluit uit 182044 dat regelde hoe met de voormalige gilden gehandeld moest worden. Burgemeester en wethouders van Alkmaar gingen zich met de zaak bemoeien. Melchior Witte werd aangesteld als admini strateur van de bezittingen van het voormalige brouwersgilde en maakte voor het college een financiële verantwoording over de jaren 1848, 1849 en 1850. Weduwe Wahlen had er ken nelijk geen moeite mee dat hij die taak kreeg toebedeeld, ondanks dat zij volgens de eerder genoemde boedelscheiding eigenaar van de bezittingen was. In december 1850 keurde het college de verantwoordingen van Witte goed, trok het reglement uit 1826 in en benoemde Jacobus Pasman als tweede administrateur.45 Een jaar later trok Witte zich op eigen verzoek als administrateur terug. Begrijpelijk, want hij was immers ook belanghebbende. Uit Pasmans boekhouding, die begint op 1 januari 1851, blijkt dat tot juni van dat jaar nog frequent water uit Schoorldam werd gehaald: vijftien schuiten water voor Jan Schoon van Het Fortuin en vijf voor Melchior Witte van Den Burg. Ze betaalden 3,75 gulden per schuit van 15 ton. Door de naast de waterbak wonende opzichter Hendrik Dalenberg was geld voor drie waterschuiten voor Den Helder ontvangen.46 Dalenberg ontving hierover 15 provisie. lijU fe-V-’V

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Scoronlo: uitgave van de cultuurhistorische vereniging Scoronlo | 2020 | | pagina 57