z
16
Ruim een week later, op 18 september, braken
de Engelsen, nu versterkt met de Russen, uit
hun posities. De strijd werd gevoerd in de
polders, langs het strand en in de duinen.
De strijd was verbeten, met wisselend resultaat
ofeen onbesliste uitkomst. Slagen bij Bergen,
Oudkarspel en Alkmaar volgden. Ook Schoorl,
Schoorldam en Krabbendam waren een aantal
malen strijdtoneel. De Engelsen veroverden Alk
maar op 2 oktober en vestigden er een hoofd
kwartier. Na de slag bij Castricum op 6 oktober
keerden de kansen ten gunste van de Fransen en
Bataven. De invasielegers verlieten Alkmaar en
trokken zich terug in de Zijpe-stelling.
In afwachting van de Russen en verdere verster
kingen hadden de Engelsen hun bruggenhoofd
in de kop van Noord-Holland geconsolideerd.
Ze gebruikten de Westfriese Zeedijk en de
Schoorlse Zeedijk als verdedigingslinie tegen een
eventuele Frans-Bataafse tegenaanval. Die kwam
op 10 september. Deze aanval mislukte met veel
slachtoffers aan de zijde van de aanvallers.
Door deze ontwikkelingen drong het tot de
Engelse bevelhebber Frederik Augustus hertog
van York door dat hij zijn doel niet zou berei
ken. Daarom opende hij op 13 oktober in het
geheim onderhandelingen met de Franse be
velhebber Guillaume Brune. Dit leidde tot de
terugtrekking van de Engelsen en Russen uit
Noord-Holland. Op 19 november scheepte de
laatste soldaat in.
door de krappe huisvesting aan boord en het
tekort aan voeding. Ze waren nog niet volle
dig inzetbaar toen ze op 12 september in Den
Helder ontscheepten. Ze spelen in ons verhaal
dat gaat over 10 september dan ook geen rol.
Franse leger en vechtwijze
Van de vier legers die aan de strijd deelnamen
krijgt het Franse hier extra aandacht, omdat
de grafvondsten Fransen betreffen. Dit leger
bestond uit jonge gedreven officieren en jonge
soldaten. Nog maar een deel was beroeps uit
de tijd van voor de revolutie. Het merendeel
bestond uit vrijwilligers van de levée en masse
en dienstplichtigen. De samenstelling was ge
heel anders dan de gebruikelijke beroepslegers
met veelal adellijke officieren en grotendeels
buitenlandse huurlingen.
De kansen waren gekeerd doordat de En-
gelsen en Russen hinder ondervonden van
de lange aanvoerlijnen over zee en ze niet op
elkaar ingespeeld raakten. Ze begonnen elkaar
verwijten te maken. De Fransen daarentegen
hadden geen bevoorradingsprobleem en voer
den voortdurend verse troepen uit het zuiden
aan. De samenwerking met de Bataven verliep
goed. Ondertussen was Amsterdam in staat van
paraatheid gebracht. Onder leiding van Corne-
lis Krayenhoff waren daar verdedigingswerken
opgeworpen en Bataafse kanonneerboten
patrouilleerden op het IJ. Ook de bevolking in
Noord-Holland koos niet de zijde van erfprins
Willem Frederik, de latere koning Willem I,
die zich met een klein legertje Oranjegezinden
onder de Engelsen had geschaard.
In totaal sneuvelden aan beide zijden vijftien
tot twintig duizend soldaten en de schade was
aanzienlijk. In de plaatsen waar gevochten was
lagen huizen, raadhuizen en kerken in puin, wa
ren molens verwoest of stonden polders onder
water. Het duurde enkele jaren voor hier het
dagelijkse leven zich herstelde. De invasie was
op niets uitgelopen. Toch wisten de Engelsen
een voordelige wapenstilstand te onderhande
len: ze behielden de Bataafse vloot, hoefden de
oorlogsschade niet te vergoeden en de Bataafse
Republiek raakte haar overzeese gebiedsdelen,
waaronder Zuid-Afrika, Ceylon en (tijdelijk)
Nederlands-Indië aan de Britten kwijt.
2 Hans van Roo, ‘De strijdende partijen, hun
strijdmethode, wapens en uniformen/ in: De
lange herfst van 1799, 38-40
1 Nederlands natuurkundige, arts, generaal,
waterbouwkundige, cartograaf en korte tijd
Nederlands minister van Oorlog.
In Noord-Holland was het vooral linie-
infanterie die aan Franse zijde werd ingezet.
De basiseenheid was de halve brigade (demi
brigade) bestaande uit drie bataljons. Een
bataljon van ca. 1000 man was onderverdeeld
in acht compagnieën fuseliers (schutters) en
één compagnie grenadiers (granaatwerpers).2
De grenadiers waren geselecteerd op hun
lengte en gespierdheid. Ze moesten immers
ver kunnen werpen.
O
Q
O
Q
O
CQ