1850, heeft hieraan meegeholpen. In 1871 had hij net zijn dienst als zeemilicien bij de marine volbracht en keerde hij terug bij het heemraadschap van de Hondsbossche.27 Het dijkwerk bestond uit het lossen van de basaltstenen uit aken die de steen uit het bui tenland aanvoerden. De aken meerden af in het Noordhollandsch Kanaal bij Zijpersluis, aan de kade van de kom voor de Jacob Claes- sesluis. De dijkwerkers laadden de steen over in zolderschuiten. Met paarden joegen ze de schuiten door de Hondsbossche Vaart naar de Leihoek. Voor de werkzaamheden liet Corne- lis van Foreest de doorvaart in de waterkering in de Slaperdijk van Groet verbreden. In de Leihoek werd de steen met een kraan gelost en over een spoor in karren de dijk opgetrokken. Op de kruin van de dijk lagen ook rails om de steen verder te vervoeren naar de plek waar deze nodig was. In Teunis periode ging dit allemaal nog met paarden. Het steen zetten gebeurde op land en vanuit zee. Voor dat laatste ging de steen over de dijk weer in zolder schuiten of vletten. Ook kwamen wel zolder schuiten beladen met steen met een stoom- sleepbootje uit Den Helder. Aan de voet van de dijk lieten de dijkwerkers zinkstukken afzak ken. Dit waren matten van wilgentenen die met stenen werden verzwaard tot ze zonken. Deze vormden de ondergrond voor de basaltblokken. Op zee gebruikten de dijkwerkers roeivletten. Bij het zetten van de basaltstenen in het water droegen ze stugge leren lieslaarzen of speciale pakken. Het was zwaar werk, in kou en regen, gure wind of felle zonneschijn. Samenwerking en onderling vertrouwen waren belangrijk bij dit niet ongevaarlijke werk. De dijkwerkers meldden zich 's morgens vroeg aan de dijkopgang van Petten bij de opzichter. Hij deelde ze in voor werkzaamheden, afoankelijk van het weer en de waterstand.28 Ze werden be taald per dag. De opzichter was dus een belang rijk man. Zoals we zagen waren de opzichters Van Asperen en Bollé ook burgemeester van Petten in de periode 1842 tot 1875. Redden, bergen en jutten Langs de Hollandse kust vergingen geregeld schepen. Ook bij Petten dat in de aanloop naar Amsterdam lag. Gemiddeld wel vier tot vijf schepen per jaar.29 Hulpgeroep van schipbreukelingen liet de kustbewoners niet onberoerd. Er zijn veel voorbeelden van red dingen, nog voor de oprichting van een red dingmaatschappij. Dat was uit menslievend heid. Maar de arme kustbewoners hadden ook profijt van een stranding. Ze werkten tegen betaling voor de strandvonder bij de berging van het schip of goederen. De opbrengst hiervan ging na aftrek van de bergingskosten naar de rechtmatige eigenaar van het schip of de verzekeringsmaatschappij. Waren die niet te achterhalen dan verviel de opbrengst na een jaar aan de domeinen (de Staat). Soms werk ten de kustbewoners buiten de strandvonder om voor eigen gewin. De strandvonder trad tegen dit jutten niet krachtdadig op. Voor de jutters, waarvan de meesten een karig bestaan leden, vormde dit een welkome bijverdienste. ol De Balkenbrug Volgens gedenkstenen in de muur is in 1872 de doorvaart door de Slaperdijk verwijd. In 1892 werd het pad vanaf de Kogerweg naar de waterkering verhard en werd een brug over de coupure gelegd voor toegang tot de Zijpe. Deze vaste brug kreeg de naam Balkenbrug De bedienbare Kogerbrug werd vervolgens gesloopt. De foto toont de houten constructies waarmee de balken in de sleuven werden geplaatst bij dreiging van stormvloeden. Later is de doorvaart in twee stappen dichtgemetseld en is een sluisdeur geplaatst. (foto Niestadt collectie (1930-1980), Zijper Museum) 27 RAA, Gemeentearchief Petten, inv.nr.325, militieregister 1862-1871. 28 Messchaert, Blauw basalt en stalen spieren, 7-8. 29 RAA, Gemeentearchief Petten, inv.nr. 48, gestrande schepen 1827-1838. 26

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Scoronlo: uitgave van de cultuurhistorische vereniging Scoronlo | 2019 | | pagina 26