de Kleindammerpolder van Schoorl.12 In 1811 was hij schout en secretaris van Petten, maar vermoedelijk al na het overlijden van zijn vader Simon in 1806, indien die ook deze nevenfunc ties bekleedde. We kunnen dit niet meer vaststel len, want stukken uit die tijd ontbreken. Neergang van de visserij in Petten Hoe verdienden de Pettemers de kost? De visse rij vormde lange tijd de hoofdbron van inkom sten, maar in Teunis jeugd was de visserij in het dorp nauwelijks nog van betekenis. De schuiten en pinken waren van het strand verdwenen. De neergang van de visserij in Petten begon nadat in 1751 het 'College voor de Groote Vis- scherij' het kaken van haring door vissers in de kustdorpen verbood. Dit college zorgde al sinds de Middeleeuwen voor de kwaliteit van de ha ring, het voor de economie van het gewest Hol land zo belangrijke exportproduct. Kustvissers hadden op hun kleine schepen te weinig ruimte voor opslag van zout en tonnen. Zij konden de haring daardoor aan boord niet kaken. Het col lege wilde niet dat zij dit later op de wal deden, omdat dit de kwaliteit niet ten goede kwam. Het haringkaakverbod was in het voordeel van de grotere buizen uit de havens aan de Maasmond en de Zuiderzeesteden, maar in het nadeel van de kustvissers. De weg naar Scha- gen was te lang om de vis vers op de markt te krijgen. Dit werd deels opgelost door de haring te roken (bokking), maar geleidelijk verdrong de aardappel de bokking met wittebrood als volksvoedsel. De visserij in Petten liep terug. Het verging Wijk aan Zee en Callantsoog net zo.13 Andere kustdorpen als Egmond aan Zee, Zandvoort, Katwijk en Scheveningen konden zich nog als vissersdorp handhaven. Zij had den het voordeel van de dichtbij gelegen grote steden Alkmaar, Haarlem, Leiden en Den Haag met goede en korte verbindingsvaarten of -we gen. Veel vissers uit Petten gingen op de buizen van Enkhuizen varen.14 Petten had nog enige tijd oesterbakken in de 12 Muelink, Oude woonsteden, 432-433, kadnr. B42, tegenwoordig Rijksweg 3. 13 Lindeman, Wijk aan Zee, dorp aan de branding. 14 Boon, 'Petten en de zeevaart, in het bijzonder de haringvisserij', in Glas, Petten, stiefcind van de zee, 31 kuilen achter de dijk. Deze werden net als de zoutwaterhalers via de goot met zoutwater gevuld. De oesters gingen naar Amsterdam. In 1796 moesten de bakken echter wijken voor de aanleg van de Pettemer zeewering.15 Het was het einde van een nering voor enkele Pettemers. Prent van pinken uit Aloude en hedendaegsche Scheepsbouw en Bestier' van Nicolaas Witsen (Amsterdam, 1671) De ondernemende schout Pieter Langedijk ondernam nog een poging de visserij van Pet ten nieuw leven in te blazen. Hij richtte de 'Maatschappij tot Wederinstandbrenging van de Visserij te Petten' op. Vol trots schreefhij in 1821 de Gouverneur van Noord-Holland 'dat de nieuwe visschuit, waarin vele mensen vrienden hebben geïnvesteerd, gisteravond om zeven uur voor het strand van Petten ten anker was gekomen.' De schuit was in Egmond aan Zee gebouwd door scheepsbouwer en reder T. Planteijdt. 'Het was een heugelijk moment voor onze arme inwoners', vervolgde Lange- dijk en hij hoopte, 'dat zij met de boot spoedig de vruchten van de arbeid zouden kunnen plukken."16 Uit deze woorden blijkt dat de Maatschappij voornamelijk was opgericht om de werkgelegenheid in zijn dorp te stimuleren. Vier jaar later vroeg Langedijk het gemeen tebestuur vergunning de loods waar de Maatschappij haar spullen had opgeslagen te slopen.17 Hieruit mogen we concluderen dat het initiatief niet is aangeslagen. Lag dat soms aan het strand? Voor Petten lagen geen zand- 15 RAA, Gemeentearchief Petten, inv.nr. 85, stukken betreffende de visserij. 16 Ibidem, brief van Langedijk aan Staatsraad Gouverneur van Noord-Holland, 15 juni 1821. 17 Ibidem, brief van Langedijk aan het bestuur van Petten, voorjaar 1825. 23

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Scoronlo: uitgave van de cultuurhistorische vereniging Scoronlo | 2019 | | pagina 23