Jacob van Egmond baljuw van Egmond, en Isbrant van Regewijt, schout van Egmond oorkonden
1513, als leenmannen van de Grafelijkheid van Holland, dat de gemene buren van Schoerl vóór
hem verklaarden na uitspraak van arbiters s.w. Rembrant Lambertsz., meier van het godshuis
van Egmond, Jan Garbrantsz. en Romer IJsbrantsz. Dat de inwoners en buren van Camp, afstand
gedaan te hebben van alle aanspraken, die zij hadden op de prelaat van Egmond en het convent
van Egmond terzake van dijken, dijkrechten, sluizen, sluistochten, weteringen enzv. als mede
verklaarden dat abt en convent slechts voor 7 genoemden dijkpercelen gestoeld zal zijn, en die
van Schoerl geen keuren zullen mogen maken zonder de abt van Egmond mede beschreven te
hebben, die daarbij steeds 2 stemmen zal hebben
De gemene buren van Scoerl verklaarden 1513 na uitspraak van arbiters te weten, Rembrant
Lambertsz meier van het Godhuis van Egmond, Jan Garbrantsz. en inwoners en buren van Camp,
afstand gedaan te hebben van alle aanspraken, die zij hadden op de prelaat van Egmond. En
verklaarden dat die van Scoerl geen keuren zullen mogen maken.
Stadhouder-generaal en de Raad van Holland gelasten 8 januari 1513, de exploitier van de
Raad naar aanleiding van de klacht van de prelaat van Egmond, dat het godshuis door Schorel,
en schepenen en schotgaarders van Schoerl voor het dijk onderhoud naar een veel hogere
grondslag voor zijn bruikbaar is aangeslagen dan de andere landen, hoewel het godshuis van alle
lasten exempt was, schout en schepenen en schotgaarders voor het Hof te dagvaarden om zich
te verantwoorden op hun omslag.
Stadhouder-generaal en Raad van Holland gelasten 8 januarie 1518, de exploitier van de Raad
naar aanleiding van de klachten van de prelaat van Egmonde, dat het godshuis door schout
en schepenen van Schoerl en Camp voor de kosten wegens zeker 'verding', dat zij bij overval
van rebellen, vriezen en chelresche, met deze gesloten hadden voor zijn huizen veel hoger
aangeslagen was geweest dan andere buren, schout en schepenen van Schoorl ten deze te
dagvaarden en dag te betekenen in den Hage.
Gerrit van Assendelf, ridder Geert Mulaert raden van de koning oorkonden 2 juli 1520, dat de
keldermeester van het convent van Egmond, de secretaris en de advocaat van de prelaat van
Egmond enerzijds en de dijkgraaf, rentmeester en heemraden van het Hontbosch anderzijds
vóór hem te Schoorl zijn overeen gekomen ten aanzien van het geschil over de bruggen liggende
over de Dijksloot tussen Petten en Crabbedam, dat de kosten voor het herstel van de oude en
vergane bruggen ten laste van de abdij, de vermaking van de andere bruggen ten laste van het
gemene land zullen vallen
Commissarissen 25 april 1537, van het Hof van Holland tot de dijkage van de ring van Westvrieslant
bij beschikking van het Hof d.d. 16 januari belast met de behandeling van het reqest van de
regeerders van Schoerl aangaande het slaan van zoden voor de zeedijk tussen Crabbedam en
Petten, geven ordannantie op het slaan van zoden en bepalen, dat ingelanden van Schoorl, Groede
e.a. die in de dijk verstoeld zijn, morgensgewijs de schade aan de eigenaars der gebruikte gronden
niet te vergoeden, met die verstande, dat alleen het godshuis van Egmond zich zal regelen zoal
naar het contract, dat dit met ingelanden die aangaande gemaakt heeft.
De Keldermeester 6 juni 1542 gemachtige van de prelaat, Lourens Claasz, meier en Andries Willemse
rentmeester van de abdij enerzijds en de gemene buren van Hargum anderzijds komen overeen, dat
laast genoemden alle onkosten zullen betalen aan de watering aldaar; dat men de watering echter zal
kunnen dempen, wanneer deze naar oordeel van de prelaat nadelig voor de landen is.