Rijke sti
Een paradijs gaat verloren
omdat je eruit wordt verstoten
of het met vreemden moet
delen. Zo dacht ik er als kind
over. 'Ons erf' was heilig.
Het was bovendien groot. We
werden - op het eerste gezicht
niet ten onrechte - in het dorp
voor 'rijke stinkers' uitge
scholden. Op ons erf waren
we veilig. Afgezien van Trijn
Modder, de buurvrouw die - tot
het uiterste getergd - mij en
mijn broertje alle trappen op,
door de slaapkamer van mijn
ouders, tot in de nok van het
huis achtervolgde, respecteerde
iedere vijand de grenzen van
ons terrein. Elke agressieve
actie kwam hier tot staan.
Het was veilig dreigen en
schelden op het eigen erf. Ik
waande me onkwetsbaar. Hoe
hard heb ik niet gerend om
de magische grens te halen
en opgelucht, uitblazend een
lange neus te trekken naar de
verliezers of schromelijk het
onderspit te delven als ik eerder
werd ingehaald. Het was soms
een volwassene die - volgens
een ander recht - de regels
schond.
Zoals meester Braekensiek.
Hij woonde een paar (veel
kleinere) huizen verder. Ik had
hem samen met mijn broertje
staan treiteren terwijl hij in
zijn voortuintje aan het wieden
was. Totdat hij - zijn voorwiel
zwabberend van woede - op
de fiets de achtervolging
inzette en de grenzen van
ons erf negeerde! Ons restte
niets anders dan de schuur in
te vluchten en in de graankist
te duiken. Ook mijn ouders
waren op het respecteren van
de grenzen van ons territorium
gesteld. Vooral toen het dorp
door de nabijheid van duinen
en zee als vakantieoord in trek
raakte. De architectuur van ons
huis was opvallend en badgas
ten deinsden er niet voor terug
zich op ons terrein te wagen en
zich voor de gevel of zelfs zit
tend op de onderdeur te laten
fotograferen. Het gebeurde
terwijl we zaten te eten dat een
dame - de ontblote rug naar
ons toegekeerd - in wankel
evenwicht voor de camera
poseerde. Sindsdien had mijn
vader de tuinslang paraat en ik
herinner mij hem in de slag met
een dame die niet bij de eerste
dreigementen het veld wenste
te ruimen.
Bij de toegang naar 'ons bos'
kwam - mede omdat enkele
automobilisten begonnen te
passeren en wellicht een
schaduwrijke parkeer of
picknickplek zochten - een bord
'Verboden Toegang'. Overtre
ders liepen het risico dat mijn
broertje en ik hun banden lieten
leeglopen. Als in de hoofdstad
's zomers de schouwburg sloot
en mijn grootmoeder en mijn
grootvader naar het platteland
kwam, werden de grenzen
nog strenger bewaakt. Met een
dreigend 'wat wenst u?' of een
hooghartig 'zoekt u iets?' hield
ze de mogelijke indringer op
afstand. Mijn vader zette zijn
eigen auto als hij thuis kwam
in ons bos. Op een ochtend
liet hij zich iets ontvallen in de
trant van: 'vreemd zo weinig
benzine terwijl ik gisteren nog
getankt heb.' Niemand stond
daar verder bij stil. Maar het
zette mijn grootmoeder aan het
denken. Wie zou 's nachts het
bos in sluipen om benzine uit
de auto van haar zoon te stelen?
Naast ons bos woonde de
familie Lont, onze buren. Hun
ver verwijderde bestaan drong
nauwelijks tot ons door. Voor
mijn grootmoeder was Lont de
verdachte. Het feit dat hijzelf
geen auto bezat waarvoor hij
brandstof nodig zou kunnen
hebben, deed niet terzake. Het
stond als een paal boven water
dat Lont benzine stal. Het ging
er alleen nog om het onom
stotelijke bewijs te leveren, 's
Avonds vertrok mijn grootmoe
der met een klosje garen naar
het bos. Onze nieuwsgierigheid
bits wegsissend, spon ze rond
de auto een web van draden
die ze zorgvuldig van boom
tot boom spande en met kleine
knoopjes bevestigde. Na dit
minutieuze karwei trok ze zich
voldaan terug. Het wachten
was op de volgende dag. Voor
dag en dauw ging ze het bos in.
Niemand kwam te weten wat
ze bij de inspectie aantrof. We
vermoedden dat ze haar valkuil
niet haarscherp lokaliseerde
en zelf verrast werd door de
draden. Aan het ontbijt werd
geen resultaat gemeld. Maar ze
pakte de draad weer op want
de volgende avond toen mijn
vader me te elfder ure vroeg
zijn sigaretten uit de auto te
halen, raakte ik in haar web
verstrikt. Het bewijs bleef uit.
Een van mijn zusjes werd met
een dochtertje Lont bevriend en
we vergaten het incident. Maar
nog tijden lang kon je de auto
's ochtends als het gedouwd
had in een stralend web zien
staan. Ter herinnering aan
een verloren slag. Jaren later
stond ik aan de andere kant
van de grens. Het huis was
sinds lang verkocht. De wereld
was veranderd. Gastvrijheid
en achterdocht ten aanzien
van indringers hadden een
andere dimensie gekregen.
Maar toen ik aarzelend het
verloren gegane gebied betrad,
was er snel iemand ter plekke
om me tot de orde te roepen.
Mijn verblijfsvergunning was
voorgoed verlopen.
Rf.nse Royaards
Cultuur-historische Vereniging Scoronlo december 200s