wcr SFc SUÏc/,. Jl&Jiighi Qi&dcm •mme Overzicht barakken-kamp Schoorl Ik ging daar bijna elke dag wan delen met een van de kinderen. Aan de achteringang van het kasteel stonden twee prachtige eeuwenoude kastanjebomen. Ik had de kleine van drie jaar wijs gemaakt dat daar de kabouters woonden. Als ik erlangs kwam trapte ik zachtjes tegen de bomen opdat de kabouters eruit zouden komen. Ze kwamen niet, maar dit was altijd een spannend moment voor de kleine. Het hek stond open. Het was vervallen, scheef, roestig. De enige bewoonster van het kas teel was een oude vrouw, een bperin wier man kort geleden was gestorven. Alles werd ver waarloosd. Wij wandelden langs de mooie kasteelvijver waarin veel water planten groeiden. Daar gooide ik de revolver tussen de water lelies. Zo! Daar konden ze me niet meer voor oppakken. We wandelden met z'n beiden al kwebbelend door de oude steeg naar ons huis in de dorps straat. Daar zag ik voor ons huis tot mijn grote schrik een Duitse auto staan. Plotseling herin nerde ik mij dat ik nog twaalf kogels in mijn zak had, maar ik kon niet terug. Ik had de deur klink al in mijn handen. Twee Duitsers stonden klaar om mij mee te nemen naar Maastricht, zogenaamd omdat ze mij iets wilden vragen. Mijn vrouw huilde. "Maar waarom moet hij mee, hij heeft toch niets gedaan," snikte ze. "Mevrouw," zei een van de Duitsers die wat Hollands sprak, "wij brengen hem straks terug, wij nemen hem maar heel even mee." Zij was er niet gerust op. Ik mocht haar nog even gedag zeggen. Dat was alles. In volle vaart reden we naar Maastricht, naar het politie bureau. Onderweg probeerde ik een van de kogels tussen de kussens van de zitbank te duwen. Maar die slimmerik had het door. Hij zei: "Ruhig sitzen bleiben!" Ik bleef stil zitten, ik wachtte maar af. De Duitser zei in het Hollands met een zwaar Duits accent tegen de dienst doende agent van politie: "Geef hem een cel, we komen hem morgenvroeg halen. "Und fouillieren, alle taschen!" zei de andere Duitser tegen de agent. Daarop verdwenen zij beiden weer in de auto die voor de deur stond. De agent stak zijn handen in mijn zak en kwam tevoorschijn met twaalf kogels. Hij bekeek ze op zijn hand. Ik voelde dat ik bleek werd. Toen deed de man de la van zijn bureautafel open en liet de kogels erin vallen. Hij zei met een knipoog: "Die zullen we voor je bewaren tot de oorlog voorbij is." Ik wist niet wat ik hoorde. Ik had me al voor het vuurpeloton zien staan. Heel vriendelijk bracht de agent me naar mijn cel. Hij verontschul digde zich dat er geen eten meer was. Het was te laat. De volgende dag reden ze mij naar Schoorl. Daar lag een splinternieuw kamp. Daar had nog geen enkele gevangene in gezeten. En laat ik nu de eerste gevangene van Schoorl zijn geweest! Ik werd ontvangen door twee Duitsers. Maar daar was ik niet in geïnteresseerd. Achter de Duitsers stond een grote, nogal dikke man, die meer leek op een kroegbaas. Hij kwam met een uitgestrekte hand naar mij toe en zei: "Welkom in dit paradijs." Hij zei nog: "Ik ben de kok, en jij bent mijn eerste klant. Daarom wil ik je wat aanraden. Je zult hier wel een tijdje bij ons blij ven en dan kun je het beste in de keuken bij mij komen werken. Hier in de keuken valt altijd wat te bikken. Kom mee, dan zal ik je mijn keuken laten zien." Ik kreeg een schort voor en was al geïnstalleerd voor ik het besefte. Ik heb er totaal geen spijt van gehad dat ik bij hem in de keuken kwam te werken. Toen de vele andere opgepakten aankwamen draaide onze keu ken al. Op verzoek van de kok haalde ik er nog een paar vrienden van mij bij, die het een welkome Cultuur-historische Vereniging Scoronlo mei 2007

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Scoronlo: uitgave van de cultuurhistorische vereniging Scoronlo | 2007 | | pagina 7