De kleding
Opleiding
Het natuurlijke schoeisel op het
platteland waren de klompen.
Dus ook voor de blussers. Die
het wat breder hadden konden
laarzen dragen. Het bluspak
kwam pas veel later. Het was
ook niet verplicht zo'n pak te
dragen. Vaak had men een over
all aan of gewoon de werkkleren.
Op het hoofd een pet gedra
gen of soms een oude hoed. Pas
in 1874 werd in Amsterdam de
eerste brandweerhelm gedragen.
Maar dan wel bij het beroeps
korps. Daar lagen de veiligheids
eisen dus al hoger.
Bij gasgevaar werd een soort
bivakmuts van zeildoek gedra
gen, later van wol met glazen
vensters erin. Dit was al een hele
vooruitgang ten opzichte van de
natte spons die met een bandje
voor de mond werd gebonden.
Van een soort uniform was dus
geen sprake, al werd soms
een penning of een armband
gedragen.
Tegenwoordig wordt in de
praktijk het kledingvoorschrift
van het rijksbrandweerpersoneel
gevolgd. Hoewel nog iedere
gemeente vrij is te bepalen hoe
haar brandweerkorps gekleed en
uitgerust moet zijn.
Om indertijd in Schoorl uni
formiteit in de kleding te krijgen
was er zelfs een wedstrijd nodig,
in dit geval tussen de korpsen in
de regio Alkmaar. Het korps
Schoorl werd een keer door de
jury van de tweede naar derde
plaats gedirigeerd omdat de
bluskleding niet uniform was.
Dit viel bij de toenmalig brand
weercommandant
Kwinkelenberg uiteraard niet in
goede aarde. Hij nam eerder
contact op met burgemeester en
wethouders, we schrijven 1951,
waarin hij om voldoende laarzen
en brandweerpakken vroeg.
Vandaag de dag kunnen we
ons niet indenken dat er geen
goede bluskleding beschikbaar
is. We noemen ze: een brand
weeroverall, een uitrukjekker,
een uitrukpantalon, brandweer
laarzen en natuurlijk de helm.
Dit meestal aangevuld met een
grijs of wit overhemd, een zelf-
binder en een zwarte of blauwe
trui. Ook uitgaanskleding
behoort op dit moment bij de uit
rusting van ieder korps. Dit uni
form wordt onder meer gedra
gen tijdens het verrichten van
wacht- en bewakingsdiensten en
bij plechtigheden. Boven het
midden van de rechterborstzak
wordt het brandweerembleem
gedragen. Dit embleem bestaat
uit een brandweerhelm
bevestigd op een rood schild.
Daarlangs stond toen nog de
naam van de gemeente Schoorl.
Vóór het aantreden van de heer
Kwinkelenberg bestond er eigen
lijk geen opleiding bij het
Schoorlse en Groeter korps. De
opleiding werd vooral door de
manschappen onderling gere
geld. Ieder deed wat hem het
beste leek. Dit kon natuurlijk niet
zo blijven. De tijden veranderen
en de lat werd hoger gelegd. In
1953 kwam er dan ook een theo
rieboekje dat naar de ludieke
naam van de personen die daar
in voorkwamen "de magere
mannetjes" werd genoemd. Het
bestond uit wat theorie, eenvou
dige tekeningen - de magere
mannetjes dus - en verder nog
wat verhelderende foto's.
Het oefenen was strikt op de
praktijk gericht, dus op het
nabootsen van actie rond de
brand. Het misschien wel meest
belangrijke punt van de oplei
ding was het oefenen met het
aflegsysteem. Deze oefening leer
de aan om met een ploeg van
acht manschappen, op comman
do van de bevelvoerder de
brandweermaterialen zodanig te
gebruiken, dat snel de voorberei
dingen werden getroffen direct
voorafgaand aan het brandblus-
sen. Na het bevel: "afleggen"
moest snel een verbinding
gemaakt worden tussen het blus
water, vanaf open water of
waterleiding naar de straalpijp-
voerders. De voorbereidingen
moesten in de juiste volgorde
worden afgehandeld, waarbij
ieder binnen de groep een rol
had. Iedere ploeg moest dan ook
zoveel mogelijk als eenheid aan
wezig zijn.
Binnen de lagedrukblusploeg
vormen twee mensen de 'aan-
valsploeg'. Deze gaan zich, na
het commando 'afleggen', samen
met de bevelvoerder en de
ordonnans beziggehouden met
de verkenning van het brandob-
ject en de eventuele redding van
mens en dier.
De uit twee mensen bestaande
'waterploeg' houdt zich als eer
ste bezig met de verbinding tus
sen de waterwinplaats en de
pomp, hierbij bijgestaan door de
pompbediener. Deze moet tij
dens de hele verdere werktijd de
pomp bedienen.
De uit twee mensen bestaande
'slangenploeg' tenslotte, zorgt
voor de verbinding tussen de
pomp en het verdeelstuk waarop
de aanvalsploeg aangesloten
moeten worden. Indien er niet
gered behoefd te worden zal de
aanvalsploeg de eerste-, de
waterploeg de tweede- en
de slangenploeg de derde straal
bedienen.
De ordonnans verzorgt de com
municatie tussen de bevelvoer
der en de manschappen en ver
zorgt tevens de berichtgeving
naar de alarmcentrale en even
tuele andere hulpverlenings
organisatie.
Dat het in de praktijk niet altijd
volgens het boekje ging is wel
duidelijk. Daarom leert de
brandweerman improviseren. Bij
grotere branden werd er met
meerdere elkaar afwisselende,
maar autonoom werkende ploe
gen gewerkt. Ieder kende en
oefende zijn rol. Deze bezetting
werd ook geoefend met andere
brandweerkorpsen, waarbij naast
het wedstrijdelement ook het
leereffect een grote rol speelt.
In de jaren tachtig werden cur
sussen zoals die van pomp
bediende en persluchtmasker-
drager geïntegreerd in de cursus
brandwacht en brandwacht le
klas. Ook werd in die tijd het
Cultuur historische vereniging Scoronlo Brandweer 1923-2000