De papiermolen te Schoorl Een korte geschiedenis van de kunst van het papiermaken We kunnen wel voor vaststaand aannemen dat omstreeks 105 n. Chr. in China papier werd gemaakt. De uitvinding hiervan werd toegeschreven aan Ts'ai Lun, een hooggeplaatst Chinees ambtenaar. Voor de vervaardiging van papier maakte hij aanvankelijk gebruik van hennep, schors van de moerbeiboom en bamboe Onderzoek heeft aangetoond dat al zeer spoedig lompen, dus al eerder gesponnen weefsels, werden gebruikt, omdat dit vezelachtig materiaal zich sneller in water fijn verdelen laat en daarin in zwevende toestand te brengen is. In Europa werden eerst uitsluitend linnen lompen voor dit doel gebruikt. Dit gebeurt tot op de dag van vandaag nog steeds. Later gebruikte men hoofd zakelijk houtcellulose Vezels van vele planten zijn voor de papierfabricage te gebruiken en dit varieert per land(streek) afhankelijk van het voorkomen en de beschikbaarheid ervan, b.v. stro- kartonfabricage in Groningen. Vanuit China verspreidde het geheim van het papiermaken zich over de wereld en zoals zo vaak lag oorlogvoering en expansie hieraan ten grondslag. Om precies te zijn, in 751 raakten aan de oevers van de Thalus in Turkestan Chinese troepen slaags met de Arabieren. Hierbij werden Chinezen krijgsgevangen gemaakt, waaronder waarschijnlijk papiermakers met als gevolg dat de kunst van de papierbereiding naar de Arabische wereld werd overgebracht. (Bagdad, Damascus, Tripolis). Het Arabische rijk breidde zich ook uit langs de boorden van de Middellandse Zee, tegelijk daarmee ook de papierfabricage. Papier is een onmisbaar fenomeen geworden in de samenleving. Rond 1100 wordt er papier gemaakt in Fez (Marokko). Kort daarop begint het papier zijn zegetocht door Spanje Er ontwikkelt zich een bloeiende industrie in Ja'tiva bij Barcelona, ca. 1150, hetzelfde is het geval in Italië 1276, Fabriano. Dan volgen in de 14e eeuw Frankrijk en Duitsland, respectievelijk Troyes, Neurenberg. De papiermakerij verovert de Noordelijke Nederlanden Het zou nog 200 jaar duren vooraleeer de papierindustrie zich in de Noordelijke Nederlanden zou ontwikkelen. De loop van de geschiedenis, weer oorlog en vervolging, speelde hierbij een grote rol. Hans, ook wel Jan van Aelst, werd omstreeks 1551 geboren in Antwerpen als zoon van Frangois van Aelst, goudsmit en juwelier. Hij huwde 13 mei 1576 in de O.L. Vrouwekerk te Antwerpen met Godelieve Ingenraem, later meestal Godelieve (Godeline) de la Rame genoemd. Beide families waren vroeg tot het protestantisme overgegaan. Na de val van Antwerpen in 1585 vluchtten talloze mensen vanuit de Zuidelijke naar de Noordelijke Nederlanden. Zonder maar bij benadering volledig te zijn, hier enkele van de bekendste: Elsevier, Bols, Mercator, Hondius, Blaeu, Plantijn, Plancius enz. Het echtpaar van Aelst gaat naar Dordrecht. Door de val van de rijke handelsstad (Sinjorenstad), die een van de belangrijkste marktplaatsen was voor de papierhandel op ons land, dreigde de aanvoer van dit onontbeerlijke produkt voor een groot deel te stagneren; vooral omdat de toenmalige Gouverneur-Generaal, tevens opperbevelhebber van alle strijdkrachten, R. D. Leicester, april 1585 alle handel met Spanje en de Zuidelijke Nederlanden verbood, wat overigens een dode letter bleek te zijn. Geen wonder dat de Noordelijke overheden zeer welwillend tegenover het stichten, in dit geval papierindustrieën, stonden, maar ook andere neringen. Een gunstige bijkomstigheid hierbij was dat de vluchtelingen tot een sociale bovenlaag in hun land van herkomst behoorden en er dus nogal wat kennis op diverse terreinen werd meegebracht. Op 25 april 1586 verleent de graaf van Leicester aan Hans van Aelst en Jan Lupaert zijn geldschieter, (bij molens "gaandehouder") octrooi voor de tijd van vijf jaar voor het maken van alle soorten grijs papier. Deze molen, waarvoor vergunning verleend was, kwam niet in Dordrecht, maar bij Zwijndrecht in de Ambachts heerlijkheid Schobbelandsambacht. Begin 1587 was de molen gereed en is vermoedelijk een getijmolen geweest. Dit type molen kwam vroeger nogal eens voor in de benedenloop van grote rivieren en zeegaten waar eb en vloed vrij spel hebben, hiervoor kwamen alleen Zeeland en zuidelijk Zuid-Holland in aanmerking. De molen werkt op het getij, inlaatsluizen zorgen ervoor dat een groot bassin bij vloed gevuld wordt, bij eb kan dan de kracht van het uitstromende water voor de aandrijving van het waterrad worden benut. Voor Hans van Aelst is deze molen door allerlei omstandigheden nooit een succes geworden. Hij vertrekt naar Tiel, waar hij samen met Gerrit Verstap van de stedelijke overheid vergunning krijgt om een molen te leggen op de "stroem" (stroom), de Waal voor de stad. (31 januari 1590). Het betrof hier een zogenaamde schipmolen, hierbij wordt een drijflichaam, schip, in de rivier verankerd met daaraan een breed schoepenrad bevestigd, dat op deze manier door de stroming wordt aangedreven. In het schip wordt de aan te drijven apparatuur ondergebracht. Veel van dit soort molens zijn er niet geweest in Nederland, hoofdzakelijk bij steden langs Maas, Waal en IJssel. }n Europa waren streken met typische schipmolenhvieren; in de Elbe, de Donau en de Rijn lagen er vroeger heel veel. Bijvoorbeeld - en dit is slechts een fractie van het totaal - in de Donau bij Wenen 62 en Budapest 88, de Wolga heeft er zo'n 400 gehuisvest. 3

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Scoronlo: uitgave van de cultuurhistorische vereniging Scoronlo | 1997 | | pagina 3