in de Schoorlse nollen het huidige bosgebied vanuit het
centrum van Schoorl richting Schoorldam, aan weerszijden
van de Laanweg). Van hieruit trok men door het
poldergebied o.a. vanuit de Hargerpolder, via een
doorwaadbare plek in de Rekere, West-Friesland^ in.
Hofdijk gaf het de titel: "De Sint Vincentsnacht
De blanke sneeuw dekt hoog en dicht
De velden hier en ginter.
Het blauwe meer, het grauwe moer,
Het stroomvlak - alles marmervloer,
Op d'adem van den winter.
Graaf Floris riep zijn mannen op:
"Nu is de tijd gekomen.
Ons keeren langer meer noch vloed -
"Wij willen met een stouten moed
"De Frieschen otter toornen!"
De rossen waren flux getuigd
Met pantser en met zadel.
Daar joegen zij met snellen draf
Het leger uit, de nollen af,
Vol vuur van jeugd en adel.
't Bevloerd moeras van 't Reecker-wed
Kraakte onder de ijzeren hoeven.
Daar doemde Warmenhuyzen op.
Ga door, gij Heeren! in galop:
"Hier valt nog niet te toeven!"
Zoo zal het Harencarspel zijn?"
- Al wijder, Heeren! wijder!"
Dwars over del, en weide, en vliet
Het sneeuwtapijt verraadde 't niet;
De nacht borg ros en rijder.
Zij joegen over 't Witsmeer-Swin
en langs de Tolkercagen. -
"Wat is die donkre torenmuur,
Nauw zichtbaar aan 't bewolkt azuur?" -
"Houdt, Heeren! daar ligt Schagen."
Een noodkreet ging in 't hoofddorp op,
Gewekt door vuur en vonken
Maar ruw klonk tusschen d'angstroep: "Vliedt!" -
"Houwt Holland! Houwt, en spaar ze niet!"
En staal en vlammen blonken.
Na Schagen te hebben geplunderd, keerden de ridders en
hun krijgsknechten weer terug langs dezelfde weg naar
Schoorl. Hier lag graaf Floris gelegerd. Maar bij het Zwin bij
Valkkoog wachtten de Friezen hen op. Zij lagen verscholen
tussen het riet in het moeras en hier kwam het tot een
bloedige veldslag. Veel ridders, krijgsknechten en ook
West-Friezen verloren het leven. Aan het einde van het
lange gedicht volgt het laatste vers:
In Schagen zongen ze de oorlogsmis
Van branden en vernielen -
In Egmond lagen ze op de baar,
En las men aan het hoogaltaar
De lijkmis voor hun zielen.
Bur^f A'lolhru:
De ridders die werden gedood waren de volgende: Sijmon
van Antwerpen, Willem van Voorhout, Baldewijn van
Haarlem, Gherrit Spijsdragher-Drossaat, Floris Ruysch,
Albert van Egmont, Bruyn van Castricum, Gherrit dye
Jonghe van Momster, Everaert van Noortwijck.
Zij werden alle in de Egmondse abdij begraven.
Bronnen:
- Middelnederlandseh Handwoordenboek. 1e uitgaaf
van Verdam's handwoordenboek maart 1911,
bewerkt oktober 1932 door C. H. Ebbinge Wubben.
- L. Meijer's Woordenschat Deel 3. 8e druk bij Jan
Boom, Amsterdam 1720.
- Kennemer Dijkgeschiedenis door J. Westenberg
1974.
- Twaalf Eeuwen Kennemer Historiën, door Dr. H. C.
Prinsen Geerligs, uitgave Herm. Coster Zoon,
Alkmaar 1939.
- Kennemerland" van W. G. Hofdijk, uitgegeven in
1850.
- Kronyck van Alckmaar met zijn dorpen, door C. van
der Woude. Oorspronkelijke uitgave in 1658. later
herdrukt door Boekhandel K. ter Burg. Alkmaar.
- Langs oude dijken en terpen, M. J. Sjerps, Schagen,
januari 1979.
- "Croniken van den Stichte van Utrecht ende van
Hollant", door Johannes de Beke. Uitgave Dr. H.
Bruch (1982), blz. 83.
- Scriverius of Procurator, blz. 144.
- De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573,
door J. Hof. Hollandse Studiën, deel 5.
- Iets over het bezit der Egmonder Abdij te Hargen.
Egmondiana, 6e jaargang 1942. door Mr. J. Belonje.
Wil Janssen, Camperduin.
12