Hargerpolder vele keren doelwit van
oorlogshandelingen
Oorkonde Floris IV
De naam Weich
Veldslagen
In de late middeleeuwen werd het grootste gedeelte van wat nu de Verenigde Harger- en Pettemer
polder is en een klein gedeelte van de Groeterpolder het land "Weich" genoemd. Vermoedelijk werd
dit land vernoemd naar een slagveld van de Hollandse graven, die altijd veel te stellen hadden met de
West-Friezen, die Kennemerland vaak binnenvielen om er te stropen en te plunderen. En omgekeerd
hadden de West-Friezen veel te lijden van de Hollandse graven, die dit gebied bij hun gebied wilden
inlijven. Over één zo'n veldslag, welke zich in de winter van 1168 afspeelde, is het volgende bekend.
Bij een oorkonde van 27 februari 1231 gaf graaf Floris IV
namelijk het land "Weich", gelegen tussen Groet en Petten
aan Nicolaas van Persijn en Willem van Egmond. Hierbij
werd bepaald dat beide heren bedoeld land aan anderen
mochten geven om te bedijken en dat ze dan zelf de
jurisdictie en de tienden (een soort belasting op graan, de
zgn. korentienden) zouden mogen behouden. Helaas
missen we een bron, waaruit expliciet zou blijken, dat deze
bedijking inderdaad is uitgevoerd, maar wèl zien we in ons
kaartbeeld een "vacature" voor dit land als we de
dijkresten van Dou's Uitwaterende Sluizen overnemen. Het
gaat hier namelijk om het gebied ten westen van de
Vaaldersweg; alleen ten noorden van deze weg is het oude
tracé over circa 500 meter niet meer terug te vinden.
Het verkavelingspatroon binnen ons Weich toont nog een
oude wetering, in een flauwe bocht west-oost lopende; de
uitwatering zal aan de oostkant hebben gelegen en na de
volgende bedijking moet de wetering oostwaarts zijn
verlengd tot de plaats waar nu de molen van de
Groeterpolder staat. De toegangsweg tot deze molen is
opgehoogd maar niet in het stelsel van waterkeringen in te
passen; deze dijk zal geen directe functie in de
waterhuishouding hebben gehad. Het kaartbeeld van
Uitwaterende Sluizen toont verder, dat dit deel van
Kennemerland na de bedijking van 1231 (of iets later) weer
grotendeels van een nieuwe zeewering is voorzien. Deze
werd, tezamen met het reeds eerder bestaande gedeelte
(vanaf Petten) aangeduid als de Schoorlse Zeedijk. Daarna
moet de dijk gevolgd zijn, die de Rekere aan zijn
noordeinde van de Zijpe afsloot en die aangeduid werd als
de Rekerdam.
Het Middelnederlandse!) Handwoordenboek geeft als
omschrijving voor het woord "Wijch" Wiech, zelfstandig
naamwoord mannelijk en onzijdig
(1) Strijd, veldslag; enen den wijch afwinnen, op iemand
den strijd winnen.
(2) Tweegevecht.
Meijer's Woordenschat vermeldt hierover; Wyghwiegh
Strijdt/Veldtslagh; Wyghlyk Manhaftigh strijdbaar;
Wyghuis Legerplaats/Schans.
Werd de naam voor dit gebied soms gegeven nadat in
1168 Floris lil, na zijn gevangenschap te Brugge, met de
graaf van Vlaanderen tot een overeenkomst was
gedwongen en daardoor de handen vrij had gekregen, om
in het Noorden van zijn gewest, waar onder andere in het
jaar 1132 de stad Alkmaar was geplunderd en verbrand,
wat orde te scheppen. Floris III probeerde daarvoor nu eens
niet de bekende invalsweg naar West-Friesland binnen te
dringen, doch concentreerde zich met zijn krijgsbenden op
het land, bij Schoor!
Zij wachtten daar, tot de vorst de poelen begaanbaar zou
hebben gemaakt om daaroverheen het vaste land van
Drechterland te bereiken. Een aantal jonge ridders, die
ongeduldig waren over de langzame oorlogsvoering, en
gaarne hun strijdlust wilden botvieren, trok, zonder
toestemming en zelfs zonder voorkennis van graaf Floris,
over het ijs en plunderden en verbrandden het dorp
Schagen.
De Friezen, en wellicht ook Kennemers, liepen te hoop en
overvielen de krijgslieden, toen deze met hun buit weer
naar het kamp te Schoorl teruggingen. Bij die gelegenheid
vielen er zoveel van de voornaamste en edelste Hollandse
ridders, dat Floris het niet waagde, met een zodanig
geslonken macht verder te strijden. Hij brak de veldtocht in
januari 1169 af en ging naar Dordrecht terug.
De getergde Friezen, woedend over de verwoesting van
Schagen, vielen, zodra de Graaf was afgetrokken,
brandend en plunderend Kennemerland binnen, waar zij
wederom het inmiddels herbouwde Alkmaar in brand
staken en in het algemeen meer vernielden dan buit
maakten, en zulks zonder dat de inwoners veel tegenstand
konden bieden.
Ook Egmond werd eveneens geplunderd en gebrandschat.
Waren, zoals wij zagen, de Friezen van hun Hollandse
tegenstander bevrijd, daar stonden zij echter in de reeks
van volgende jaren bloot aan de aanvallen van een veel
geduchter vijand, het water.
In sommige publikaties wordt ten onrechte gesproken dat
deze veldslag zich in het jaar 1118 afspeelde, ten tijde van
graaf Floris II (de Vette).
In het boek "Kennemerland" van W. G. Hofdijk wordt in
een vers over deze aanval uitvoerig ingegaan. In dit gedicht
vermeldt hij de nollen. De troepen waren namelijk gelegerd
11