Rees en Domela Nieuwenhuis, met hen deze mensen
bewonderend zonder het met hen eens te zijn. Typische
anarchisten waren de Krillers; als er maar geen regerende
machten waren, zouden de mensen, van nature goed, zich
naar hun wezenlijke aard kunnen ontplooien. Zij waren tot
in uiterste consequentie wat de meeste dorpelingen in
aanleg waren: individualisten. Treffend is wat een arm
boertje eens tegen me zei: liever een martelaartje op een
eigen stukje grond, dan de rijke knecht van een ander. Op
zijn manier een geestverwant van Julius Caesar, die het
prefereerde de eerste te zijn in een dorp tegen de tweede in
Rome. Ik hield van deze soort. Zelf niet vrij van indi
vidualisme ben ik ervan overtuigd, dat iedere maat-
schappijvorm leiding behoeft. Ik hoopte echter, dat die
nimmer te straf zou worden, en had toen reeds angst dat
Duitsland ons eens zou annexeren.
Een mijner ringcollega's was Schermerhom van Nieuwe
Niedorp, de meest bekende dominee in onze streek. Overal
hield deze anarchist, een voortreffelijk spreker, druk
bezochte lezingen. Hoewel hij zich vrijdenker noemde, en in
zijn hart het land aan de kerk had, en later ook voor de
vrijdenkersvereniging 'De Dageraad' optrad, werd hem zijn
plaats in de volkskerk niet onmogelijk gemaakt; maar de
meeste rijke boeren van Nieuwe Niedorp keken hem weg.
In die dagen droeg hij in bijna alle kerken van zijn omgeving
het verhaal voor van een telkens reïncarnerende figuur die
steeds tegen de draad in was, en dan, evenals Jezus
Christus, zijn broeder, vernietigd werd, aan het kruis
geslagen. Nu, in onze tijd, was deze man een dienst
weigeraar. Schermerhom was uiterlijk een bijzonder knappe
man; ook dat maakte indruk; het oog wil ook wat. Toen hij
in de kerk van Schoorl kwam spreken, was deze stampvol;
zelfs de burgemeester en de Krillers waren aanwezig, bien
étonnés de se trouver ensembles. Zijn optreden gaf
aanleiding tot vele gesprekken die niet over koetjes en
kalfjes liepen. Nog altijd zijn er in de kop van Noord-
Holland velen die onder zijn invloed staan; hij is de minst
vergeten dominee van die streek.
Cultuur
Intussen vatte ik, mijn overtuiging getrouw, het plan op,
buiten het gewone kerkelijke werk iets voor de mensen te
doen. Ook mijn voorganger had wel iets in die richting
ondernomen. Hij had een leeskring opgericht voor enige
meer beschaafde boerenfamilies, die niet uit de gemeente
'stamden'; na zijn vertrek bleef deze kring onder leiding van
de Groeter hoofdonderwijzersvrouw bestaan. Die kleine
kring was aan mijn voorganger gehecht, maar had er op
den duur geen bezwaar tegen dat ik mij liever tot de gehele
gemeente richtte. Allereerst stichtte ik dus in het dorp het
eerste zangkoor, waarvan meester Boon, hoofd van de
school te Groet, de wel schoolse, maar niet onverdienstelijk
leider werd. Het zong in de kerk, maar ook op een wereldse
bijeenkomst in een herbergzaal. Dat was een evenement!
De door velen bijgewoonde feestavond werd verder gevuld
met lichtbeelden over Zwitserland, en mijn voordracht van
Arme visschers, De Genestets vertaling van Victor Hugo's
lang gedicht. Vroeger hadden wij dat op het Amsterdamse
gymnasium gelezen, en gedeeltelijk gememoriseerd; het
was de enige keer in mijn leven dat ik zulk een lang gedicht
reciteerde En het sloeg in, omdat men toen te Schoorl nog
in een voor-de-genestetiaans tijdperk leefde, en de
menselijkheid van de vrouw en de man die zich over de
wees geworden visserskinderen ontfermden, allen in het
hart greep. Maar toen op een volgende bijeenkomst een
Amsterdams meisje dat wezenlijk voordragen kon,
Multatuli's Saidja en Adinda ten beste gaf, vond men dat te
lang. Men zei tot me: De juffrouw vond zelf dat haar
verhaal eentonig was', daarbij Multatuli's woorden aan het
Amsterdamse meisje toeschrijvend. Wat wist men in
Schoorl van Indonesië? De zee die in de Arme visschers
woedt, die kende men wel!
Bibliotheek
Ook richtte ik een bibliotheekje op, waarvoor ik van
familieleden en vrienden boeken kreeg. Gedurende de
wintermaanden zaten drie gemeenteleden en ik trouw een
avond per week in het oude Groeter raadhuisje, waar ik
ook catechiseerde, en 's zondags mijn toga aantrok om dan
over een open veldje naar de kerk te wandelen, hetgeen
eigenlijk bij de wet verboden is. In dat kleine kamertje,
blauw van de rook onzer pijpen en sigaren van acht voor
een dubbeltje, deelden wij boeken uit. Juist als er bijna
niemand kwam, was het gesprek met de drie mannen
boeiend. Ook al werd de zevende sluier niet opgelicht, op
zulke avonden kwam ik meer over het dorp te weten dan
in particuliere gesprekken. Dan was ik bijna een volbloed
Schoorler, behorende tot Gods own Country!
Daar het waarschijnlijk was dat de bollen- en zaadcultuur
zich zou uitbreiden, vatte ik het plan op eens per week les
in de Engelse taal te geven; dan zouden degenen die later
met Engelsen of zelfs met Amerikanen zaken dreven, een
ondergrond van kennis bezitten. De les begon met bijna
veertig deelnemers en deelneemsters. Daar verreweg de
meesten dachten dat het Engels hun zomaar zou
aanwaaien zonder dat zij zich daarvoor hoefden in te
spannen, slonk hun getal gelijk dat der negertjes in het
bekende versje; tenslotte bleven er slechts vier over met
wie ik Ships that pass in the night las, een boek, dat
bovendien aanleiding gaf tot eenvoudige theologische
discussies. Een mijner cursisten is later naar Amerika
gegaan, en is helaas in de eerste wereldoorlog gesneuveld.
Hoewel ik natuurlijk vaak werd teleurgesteld, en anderen in
mij, veel leed meemaakte en vermoedde, was mijn dorp
Schoorl van zo oneindige bekoring dat ik er slechts met
aandoening aan kan terugdenken. Niemand mijner Leidse
tijdgenoten-collega's is in zulk een dorp zijn werk be
gonnen.
Kaninefaten?
Misschien gebeuren er niet minder ongerechtigheden dan
in de rest van Noord Holland, en werden enige der tien
geboden er vaker overtreden dan elders, maar er was een
duidelijk verschil van mentaliteit. Waren de Schoorlers
misschien toch Kaninefaten? Maar dit uitzonderlijk
aantrekkelijke dorp droeg weinig bij tot mijn theologische
en culturele ontwikkeling. Ik ben nu eenmaal iemand die er
behoefte aan heeft lezingen te horen of gesprekken te
voeren die stimuleren.
Prof. Chantepiede la Saussye was mijn reddende engel. In
de voorzomer van 1911 kwam een eigenlijk lang verwachte
brief, waarin hij schreef: Tlu moet ge uw doctoraal examen
doen. Nu of nooit, amice!' In de hete zomer die volgde
10