Klein Zwitserland te Schoor! geschikt dat mijn I.N.A. vrienden in de duinen achter de pastorie elkaar met sneeuwballen gooiden en inwreven; wat zouden de Schoorlers daarvan zeggen en denken? Nu... de Schoorlers zeiden niets. Na enige weken vroeg ik aan Kees Duin, mijn president-kerkvoogd of ze dat gerucht in de nachtelijke duinen hadden opgemerkt, en daarop aanmerking gemaakt. Waarop hij laconiek zei: 'Waarom zouen ze? We weten allemaal dat onze dominee nog jong is'. Dat wilde zoveel zeggen als: het is je best vergeven, maar doe het niet meer. Dit verder af te leiden uit de typische bijvoeging: De roomsen zouden er wat van kunnen zeggen'. Dr. Jelgersma Spoedig kwam ik erachter dat ik met twee personen rekening had te houden. De eerste daarvan was niet meer in leven; het was dr. Jelgersma, die van 1845 tot 1905, dus gedurende zestig jaar, de predikant van het dorp geweest was. Vele Schoorlers spraken over dokter Jelgersma, en koesterden die in hun ogen bijzondere titel met evenveel wijding als de roomsen van mijn jeugd die van hun doctor Schaepman, of de V.P.R.O.-omroepers die van hun vele doctores. Na dr. Jelgersma was mijn voorganger gekomen, die na vier jaar was vertrokken. Hij was wel een gezien man, maar alle verhalen die ik te horen kreeg, betroffen Jelgersma die ook boer en kweker geweest was, de enige rivaal van de machtige burgemeester. Zijn beide dochters woonden nog steeds in het dorp. De ene in een wit villaatje naast de pastorie; ze leefde als een dame en kwam iedere zondag in de kerk. De andere gedroeg zich als een boerin; met haar korte grijze haren zat ze op de mestkar met een waardigheid als de majoorske uit Gosta Berling. In de kerk vertoonde zij zich nooit. Toch mochten de dorpelingen de boerin het liefst. Die was misschien wat 'aardig' maar eerlijk. Een ieder mag zijn eigen leven leven. Dat staat voor de Noordhollander vast. Dr. Jelgersma had zo goede catechisaties gegeven, dat zijn oudleerlingen daarvan vrij wat hadden onthouden: typische menselijke dingen. Met velen had hij het ook aan de stok gehad, nu eens met de burgemeestersfamilie, dan weer met een vroeger schoolhoofd te Groet. Zo vertelde men mij dat de Groeter meester eens met een schaap in de kerk was verschenen, dat naast hem in de bank 'zat'. Jelgersma kwam op stoel, keek rond en zei: T)at schaap moet weg!' waarop de meester zou hebben geantwoord: Br staat geschreven: predikt het Evangelie aan alle creaturen!' En als er kermis was geweest in een der beide dorpen, had de dominee zijn ogen goed de kost gegeven, en het was wel gebeurd, dat bepaalde gemeenteleden bijna met naam en toenaam van dronkenschap waren beschuldigd in de kerk. Vanzelfsprekend mocht ik me zulke vrijheden niet veroorloven. Quod licet Jovi non licetbovi. In de schaduw van deze grote dorpsfiguur begon ik mijn werk. Voor mij was het gunstig dat hij het liedje van verlangen had gezongen; in zijn laatste jaren waren de fijne puntjes eraf. (Wordt vervolgd). 11

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Scoronlo: uitgave van de cultuurhistorische vereniging Scoronlo | 1992 | | pagina 13