met de meeste andere Noordhollandse dorpen was Schoorl
kerks, T<erkig'.
Kaninefaten
'Wij binne hier Kaninefaten,' zei een mijner kerke-
raadsleden; 'de mensen in de polders binne meer Friezen.'
Dat woordje 'meer' drukte een geringe twijfel uit aan de
juistheid der uitdrukking. En toch... Kaninefaten, dat
betekende zo iets als 'Gods own people..'
In dat wereldje, waar ieder de ander van geslacht op
geslacht kende, en vreemde elementen nauwelijks waren
binnengedrongen, was ook een groep die niet tot de
Kaninefaten behoorde: de afstammelingen van de
kaaiwerkers die tussen Kamp en Petten de dijk onder
hielden, en ook in de duinen werkten. Deze families heetten
wel het heidendom van Hargen; velen hunner droegen de
naam Snip; ze kwamen niet in de kerk, zonden hun
kinderen niet ter catechisatie. Als je doorvroeg 'was er niets
op hen te zeggen als dat ze misschien wat stroopten', maar
dat deden anderen ook wel. Toen nu koster Duin mij
voorstelde op een stuk papier alle inwoners van Schoorl en
Groet die tot de protestanten gerekend werden, van huis
tot huis op te tekenen, vroeg hij: 'Zal ik de snippen
beweging ook opschrijven?'
De Snippen
Wat wist ik van de snippenbeweging? Ik wist nog niet eens,
dat in Noord-Holland alles en nog wat een beweging heet,
waarmede dan geenzins op een soortrevival wordt gedoeld.
Met dergelijk soort bewegingen houden de nuchtere
inwoners van die provincie zich niet op. In mijn tijd sprak
men in Schoorl van een varkens- of kippenbeweging bij de
boerderij. Dus al of niet snippenbeweging? 'Natuurlijk ook
de Snippen,' zei ik, toen ik zo ongeveer begreep wat die
uitdrukking betekende, 'die horen erbij.' Hetgeen mijn koster
beaamde
Zo bezocht ik de boeren, hun arbeiders die niet ver van hen
afstonden, met hen meeaten aan tafel, terwijl ook een
huwelijk tussen een arbeidersmeisje en een boerenjongen
niet geheel uitgesloten was, anders dan in het land der
Friezen; de kwekers die tot het iets meer ontwikkelde en
vooruitstrevende deel der gemeente behoorden; de
neringdoenden; de onderwijzers van beide scholen, en ook
de snippenbeweging. De Snippen die mij over het algemeen
met vreugde ontvingen, hadden voor de romantische
jongeman die ik toch ook was, veel aantrekkelijks. Ze leken
in mijn ogen op de zeelieden, door de oude Weremeus
Buning beschreven, in schijn ruw maar met een gave pit.
Toenik eens in maart 1910 in Oude Niedorp, vele
kilometers van Schoorl verwijderd, in een vacaturedienst
moest preken, stond in de schemering om half acht in de
morgen een lid van de snippenbeweging met de fiets voor
mijn deur. Zijn vrouw hadgezegd: 't is rauw weer; jij bent
een sterke kerel, je konne de dominee best naar Oude
Niedorp douwen'. Zo stond hij daar dus, een beetje
beschaamd, en samen gingen wij op weg. In Schoorl kwam
hij nooit in de kerk; hij was een Egmond-Zeeër en
oud-katholiek; op hoogtijdagen liep hij naar de kerk in zijn
geboortedorp. In dat vreemde dorp Oude Niedorp was hij
die morgen wel onder mijn gehoor; na afloop van de dienst
maakte hij zich boos op de Oudeniedorpers, die verveeld
op hekken zaten, toen wij hun dorp in- en uitreden. Ze
hadden beter gedaan wel naar de kerk te gaan, luidde zijn
oordeel; dan hadden zij tenminste wat kunnen leren. Deze
aangetrouwde 'Snip' had een half jaar 'gezeten', wat men
hem in Schoorl niet kwalijk nam; immers de reden was
'aannemelijk'. Hij had zijn meisje 1<rachtdadig' verdedigd,
toen een sergeant haar beledigde; dat was geschied in zijn
diensttijd. Dat meisje, in mijn Schoorlse dagen zijn vrouw,
heette De Jager - ik geloof dat haar moeder een Snip was
- ze meende af te stammen van Teun de Jager, beroemd
uit een tragisch verhaaltje van de Camera Obscura, dat in
het 'armelijk' Schoorl speelt. Ze had een jongere broer, die
reeds, toen hij bij mij op de lering ging daar goede
opmerkingen maakte, op de leeftijd van vijftien jaar
tekenen van verlamming vertoonde. Later, toen ik het dorp
had verlaten, was hij geheel verstijfd, echt een 'zwalker'
geworden. Nu en dan hoorde ik iets over hem. Als er ooit
sprake is van wat de psychologie overcompensatie noemt,
en het geloof genade, dan hier! Arie de Jager werd een man
van zo grote innerlijke, misschien mystieke kracht, dat hij
velen van het dorp tot zich trok. Met hen besprak hij
moeilijke radiolezingen, die men samen aanhoorde. Toen
hij, jaren lang door zijn zuster en zwager liefdevol
verpleegd, stief, stond er over hem een fijn stukje in een
plaatselijke courant. Zowel uit Nazareth als uit een
snippenbeweging kan iets uitzonderlijks goeds voort
komen, als dit in Gods bestel besloten ligt.
Petroleumvinger
Afscheid nemend van deze groep... er woonden toen in het
dorp vele eenvoudige mensen die mij verrasten door hun
orgineel godsdienstig leven. Maartje Brak, de huishoudster
van een oude boer, maakte het mij wel moeilijk als ze met
haar naar petroleum riekende vingers mijn kopje koffie
omroerde, maar ze leerde me ten eerste af van iets vies te
zijn, en ze gaf zulk een mystieke opvatting van de
Hemelvaart van Christus ten beste, dat ik die nooit vergat.
(De Heer ging helemaal van de aarde af, omdat Hij ons
helemaal aan de Heilige Geest wilde overgeven.) Ik denk
ook aan mijn ouderling Zwakman die aan de Utrechtse
hoogleraar Schoorl een kamer verhuurd had, en deze op
zondagochtend, nadat Zwakman zijn enige koe gemolken
had, uitnodigde met hem naar de kerk te gaan. Toen de
professor antwoordde dat hij nimmer een kerk bezocht,
kreeg hij tot zijn bescheid: 'Al bent u nog zo knap, van het
Opperwezen weet u niets. Geloof is wat anders als weten'.
Toen ging de professor met hem mee naar het Schoorlse
kerkje. Ik denk ook aan de man die in zijn dooie eentje
halverwege Petten vlak bij de Hondsbosse Zeewering
woonde, en getrouw naar beide kerken kwam, al moest hij
naar die van Schoorl bijna anderhalf uur lopen. Hij had zijn
vrienden zowel onder Schoorlers en Groeters als onder
Pettemers; maar hij was een Groeter en ging dus niet
akkoord met het Pettense gezegde: drie keer rond de kerk
is net zogoed als een keer erin. In groot vertrouwen deed
hij iedere avond zijn gebed, en kende geen zweem van
angst. Zijn gezicht was vol eenzaamheid, maar veranderde
9