oom lijdelijk 'kloizen.' Ik dacht, dit verhaal aanho
rend, aan het apocriefe evangelie van gnostieke aard,
waarin Jezus tot een man die op sabbat ploegde, zou
hebben gezegd: 'Als je weet wat je doet, is het goed;
maar als je het niet weet is het zonde.' Hoorde mijn
geliefd Schoorls leerlingetje tot de wetenden? Was de
typisch Schoorlse moraal een stadium dat reeds achter
haar lag? Of., was ze een jong meisje dat graag lang
gekust wilde worden, langer dan haar adat haar toe
stond, en beschikte ze niet over zelfbeheersing? In
zekere zin had dus de oom gelijk al had hij de affaire
eleganter kunnen behandelen. Ridderlijk tegenover
zijn nichtje was hij niet; op zijn manier een mijner
beste gemeenteleden was hij een verstokt vrijgezel in
wiens harde boerenleven de vrouw nimmer een rol
speelde. Nu moest hij weer kloizen. Kloizen beteken
de: helemaal in je eentje wonen; het woord werd uit
sluitend gebruikt als het mannen gold. Er waren in
mijn dorp heel wat kluizenaars, zowel uit vrije wil als
uit bittere noodzaak. Er was geen honger, geen apert
gebrek, maar wel vaak een bestaan op de grens daar
van. Het typische Schoorlse dialect moest ik leren
verstaan. Slechts in kleinigheden week het van het
Westfriese af, maar Schoorl en Groet waren dorpen,
waarin de oude woorden langer dan elders voortleef
den. Zo werden aloude namen die bloedverwantschap
aanduiden, nog wel eens genoemd: taat en ment, bep
en oot voor ouders en grootouders; peet voor tante en
snaar of snaartje voor schoonzuster waren geregeld in
gebruik. Iemand uit Warmenhuizen zei eens tegen me:
'Op Koedijk en op Oudkarspel heb ik een tante, maar
op Groet een peet'. Even later had die man het echter
over zijn snaartje op Koedijk. Zeker is dat een aantal
woorden die de jongste Schoorlse generatie niet meer
kent, in 1909 nog in zwang waren: een zeepsopje
heette een wapelinkie; de (kleinere) najaarsschoon-
ntaak werd skakcn genoemd; op een mooie dag zaten
de mensen zich te spragen (koesteren) in het zontje;
een dikke das was een krol. Vooral de verscheiden
heid van manieren, waarop men elkaar bezocht; werd
nauwkeurig uitgedrukt: een loge was eem waskip-
per(tje); wie kwam middagmalen was 'te gast'. Om
koppie..dat was weer iets heel anders, en duidde een
lagere graad van intimiteit aan. In den beginne vergis
te ik mij wel eens. Op huisbezoek werd mij meege
deeld, dat ik in de eerste weken puur onnozel op de
'stoel' stond, maar dat dit nu beter werd. Die opmer
king kwetste mijn ijdelheid, totdat ik ontdekte dat
onnozel een synoniem is van verlegen. Toen wethou
der Den Das mij vroeg hoe zijn dochter Antje het op
de lering (catechisatie) maakte, kon ik oprecht ant
woorden dat ik Antje een aardig meisje vond. Maar
dat 'vloide' niet, omdat 'aordig'in deze streektaal
betekent: eigenaardig, een beetje vreemd. Als ik mijn
Het kerkje te Groet en omgeving door Jos van Dijk
r "VS s
jMtJtlin
15