Een groep meeuwen vloog in een formatie als nu vliegtuigen, boven de schuimende rand. In de verte een schip. Blij en verdrietig wandelde ik in mijn centje naar Schoorl terug, en logeerde daar in De Roode Leeuw; verdrietig omdat men geen enkel woord ge zegd had ter bemoediging, en ik de illusie hier te werken misschien moest opgeven. Ik had gehoord dal er meer gegadigden waren naar deze strandplaats. Geen wonder! Enige weken zweefde ik tussen hoop en vrees. Maar toen ik op een goede gezegende dag de beroepsbrief uit Schoorl ontving, kende ik geen seconde van twijfel. Intussen had ik in een tijdschrift gelezen, dat de oude vochtige pastorie en de oude bomen die haar omga ven en nattigheid veroorzaakten, waren gesloopt; de nieuwe pastorie werd vergeleken met een melkinrich ting, en dat was een schok voor mijn romantische ziel. Mijn moeder merkte echter op dat die melkinrichting praktisch wellicht zeer bewoonbaar zou blijken te zijn. Een paar dagen was ik daarna nog te Leiden. Aller eerst om de promotie van Lindeboom bij te wonen, die in het publiek zijn proefschrift over Erasmus en de daarbij gevoegde stellingen zou verdedigen. Mij had deze aanstaande hoogleraar verzocht het debat te openen; dan mocht er wat scherts ten beste worden gegeven. Daar nu een van Lindebooms stellingen luidde: 'Het burgerlijk huwelijk is zedelijk, het vrije onzedelijk', verdedigde ik met het nodige vuur het vrije huwelijk. Op de receptie na de promotie voegde prof. Eerdmans mij toe, dat ik dergelijke dingen in Schoorl maar niet moest vertellen. Nu., dat was ik niet van plan. En toch was alles wat ik op die middag beweerde voor mij niet louter scherts geweest! Toen ik afscheid nam van prof. Chantepie, was deze veront waardigd dat ik Leiden verliet zonder mijn doctoraal examen te hebben afgelegd. 'Ik laat je niet met rust,' zeide hij, 'je hoort nog wel eens iets van me.' Overi gens achtte hij Schoorl om te beginnen een uitsteken de gemeente. Hij gaf mij een dubbele raad. 'Als ze je in het dorp vragen hoe het je daar bevalt, zeg dan zonder enige reserve: goed. Misschien valt zoiets onder de pia fraus, maar die is geoorloofd. En dan: preek over Jezus, niet over je zelf. Zo weinig mogelijk over je zelf en je eigengereide gedachten. Wat jij er van vind, is een tijdelijke kwestie; eeuwig waardevol is wat Hij vindt.' Hoe dacht ik in die dagen zelf over de persoon van Jezus Christus? De radicale kritiek die de historiciteit van Jezus ontkent of bagatelliseert en de evangelien als gnostieke gedichten beschouwt, had op mij nooit veel indruk gemaakt. Die wilde het Evangelie redelijk verklaren, terwijl dit alle redelijkheid verre te boven gaat. Sommige Leidse theologen, leerlingen van Bolland, beweerden dat men bij een dergelijke beschouwing de essentie van de christelijke geloofsleer kon handhaven, en dat de enige zinsnede van de apostolische geloofsbelijdenis die hun moeilijkheid gaf, deze was: gestorven onder Pontius Pilatus. De dogmatiek zou naar hun mening een wijsgerige inslag moeten ontvangen; dat was de oorspronkelijke gnostieke bedoeling van het Evange lie. Wat mij in die beschouwingen tegen de borst stuitte, was vooral het speelse taalvernuft dat er bij te pas kwam. Daarin waren deze theologen meesters. Voor mij was dat een gegoochel met woorden, dat, hoewel soms geestig, de eigenlijke zin van hel Evange lie verdonkeremaande. Deze kijk was mij te redelijk; ik geloof niet dat men het Evangelie 'door' kan heb ben. Daarin is meer mysterie dan wordt uitgedrukt in de Hegeliaanse woorden: bewustwording van de on eindige Geest. Steeds weer, in iedere cultuurperiode brengt het Evangelie de uiteindelijke boodschap van opdracht en vertroosting. Mij bracht de Hegeliaanse opvatting van het Evangelie deze boodschap niet. Nu in 1958 zou geen enkele jongeman, wiens overtuiging in deze richting ligt, het aandurven predikant te wor den! Anders dan Bolland verkondigde onze hoogle raar in de uitlegkunde van het Nieuwe Testament te Leiden, Kirsopp Lake, eveneens radicale denkbeelden. Deze geloofde wel in de historiciteit van Jezus, maar legde er in zijn colleges de nadruk op, dat de man van Nazareth zijn spoedige wederkomst op aarde nog tijdens de eerste generatie van zijn volgelingen had aangekondigd: een verwachting die niet was vervuld. In elk der drie synoptische evangeliën (Mattheus 24, Marcus 13 en Lucas 21) is een kleine apocalypse te vinden, volgens Lake een compacte lezing van de Dag des oordeels, beschreven in het Joodse geschrift He noch. De kerk der eerste eeuwen zal min of meer in verlegenheid wegens de vele teksten in de evangelien, waarin Jezus beloften doet, die niet werden gehono reerd. Kort na de dood van Jezus moest dit alles zijn opgeschreven. Bij het uitblijven der wederkomst (pa- rousic) ontstond een crisis in de eerste gemeenten, daar deze duidelijke woorden niet ongedaan konden worden gemaakt. Juist uit die niet te schrappen tek sten, die de kerk in een impasse brachten, bleek zon neklaar de historiciteit van Jezus. Zou een verdichte Jezus zich hebben vergist? Zou men aan de hoofdper soon van een gnostiekstelsel dergelijke woorden heb ben toegeschreven? Toch kan hier niet worden ont kend dat Lake door steeds hierop te hameren ons argwaan inboezemde tegenover de Stichter van de christelijke godsdienst. Voor me zelf kwam ik tot de volgende conclusie. Als wat Jezus gezegd had inder daad overeenkwam met de gedachte van het latere jodendom, in het boek Henoch in kaart gebracht, waarom hebben de joodse farizeeërs Hem dan zo gehaat? Want alle evangelien leggen er de nadruk op, dat Jezus beschuldigd werd van een godsdienstige, en niet van een politieke misdaad. Ik dacht: in Jezus moet een godsbesef geleefd hebben dat door de drie eerste evangelisten niet geheel begrepen is. Ik dacht: de mystieke vierde evangelist, ook al zouden zijn verhalen minder historisch zijn dan die van de eerste drie evangelien, heeft Jezus zijn best gedaan. In een persoonlijk gesprek gaf Lake die mogelijkheid toe. Verder gaf een preek van de reeds genoemde F.W. Robertson een uitweg uit die doodlopende steeg. Robertson betoogde dat God zich vaak in menselijke 'vergissingen' openbaart. Zo kan een zieke menen, dat hij in betrekkelijk korte tijd genezen zal, en ook de arts kan dwalen. Maar in die hoop kan de zieke kracht verwerven ter genezing. De eerste christenen 12

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Scoronlo: uitgave van de cultuurhistorische vereniging Scoronlo | 1992 | | pagina 15