Het is al meer dan zeventig jaar geleden dat ik intrad bij de zusters in Oudenbosch. Mijn vader en moeder hebben me met de trein daarheen gebracht. Toen we daar waren, mocht ik nog één keer de Basiliek van de H. Agatha en H. Barbara van binnen bekijken, die zoveel lijkt op de St. Pieter van Rome. Daarna mocht ik het klooster lange tijd niet meer uit. Niet meer praten en nergens meer naar toe. Je kreeg direct al postulantenkleding aan, in het tweede jaar werd je novice en na het derdejaar werd je als zuster geprofest en droeg je voortaan zwarte kleding met witte kap en bef. Dezelfde kleding als de zusters van de meisjesschool in Heerhugowaard. Foto's van thuis mocht je niet meenemen en ook niet hebben. De gelofte van armoede kun je nog herkennen aan deze kamer waar we nu zitten en waar je bij voorbeeld geen grote ta fel en ook niet veel stoelen ziet. Die hoeven van mij niet, je kunt nu eenmaal niks meene men naar de hemel. Ik kom uit een heel godsdienstig gezin. Toen ik vijfjaar was, wilde ik al zuster worden. Dat is nooit meer anders geweest. Elke dag gingen wij naar de H. Mis. Je at je meege brachte boterhammen pas op als je weer uit de kerk was. In de middagpauze liepen we op en neer langs de Middenweg naar huis. 's Zondags ging vader twee keer naar de kerk, naar de vroegmis én de hoogmis. Moeder ging één keer, want zij paste op. We werkten overal Tussen mijn veertiende en achttiende heb ik allerlei soorten werk gedaan. In Veenhuizen heb ik als dienstmeisje voor dag en nacht ge werkt bij boer Overtoom. Zijn dochter was getrouwd met Jan Stuijt, een broer van mijn vader. Een andere dochter was in een klooster in Maastricht. De familie Stuijt komt van oor sprong uit Obdam. Iets heel anders was het inpakken van roggebrood bij bakker Dekkers, die zijn bedrijf had in de boerderij op de hoek van de Kabel en de Middenweg. We werkten overal en deden van alles. Mijn broer Peter was een jaar bij mijn opoe van moeders kant, Alida Ursem-Klaver, naar wie ik genoemd ben. Ze was weduwe en had daar aan de Oostdijk graag wat gezelschap. Zo ben ik ook een jaar bij haar geweest. Ik mocht bij haar in de bedstee slapen. Drie broers van me, Niek, 5. Peter en Adriaan, hebben nog bij bakker Rood aan de Middenweg gewerkt, later zijn ze bij het spoor gaan wer ken. Ga maar naar de zusters Ik weet nog dat ik tegen pastoor Sprenger zei, dat ik in het klooster wilde. Eerst vond hij mij nog te jong, maar toen ik achttien was, zei hij: "Ga maar naar de zusters en vertel het hun." Ze waren zo leuk, zo hartelijk en vriendelijk, dat ik graag naar hun opleiding wilde. Ik kon goed leren en zo werd het een kweekschool ver van huis. Tegelijk met mij arriveerde Bets Pronk [zuster Lucie, 1930-1985] uit de Molenweg, toen nog Voddenweg genoemd. Ik kende haar tevoren niet. Zij is met mij in hetzelfde groepje van zes in Oudenbosch opgeleid. Het was 1947, toen ik vertrok, en de zusters waren net een paar jaren in Heerhugowaard bezig met een kleuterschool en een aparte meisjesschool. Zelf heb ik op Het Goddelijk Kind nog in gemengde klassen gezeten. Vier rijen banken in de klas, twee voor de jongens en twee voor de meisjes. Als er geen banken genoeg waren, werden er achterin tafel tjes bijgezet. Een klas met 49 kinderen was geen uitzonde ring voor de oorlog. Van de leerkrachten herinner ik me meester Kras, meester van Leeuwen, juf Komen, juf Scholten en meester Ohms, het schoolhoofd van wie we de naam altijd uitspraken als "meesteRooms". "Imma", mijn zus Mien, trad vier jaar later in dan ik en is tot verpleeg kundige opgeleid. We zouden elkaar weinig meer Zuster Carissima in Woonzorgcentrum St.Elisabeth, Roosendaal

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Overhaal: historisch magazine Heerhugowaard | 2018 | | pagina 7