20 tot 30 man in de stal ingekwartierd. Ze hebben overal gekeken, zelfs in de vaten die we op zolder hadden staan. Later hebben we nog een persoonsbe wijs van één van de soldaten tussen de vaten gevon den. Op 5 mei kwam de melkrijder bij ons aan de deur 'We benne vrij, we benne vrij' schreeuwde hij. Ik kon het niet geloven. Gisteren waren we nog in oorlog en leefden we in angst en nu konden we die angst laten vallen. Een onwerkelijke gewaarwording. Het verhaal van mevr. Gerarda Beers-de Goede. Mijn man Jaap Beers is geboren op 28 april 1924 en overleden op 20 november 2013. Jaap is op 19-jarige leeftijd op 18 juni 1943 vanuit Heerhugowaard, van zijn ouders Johannes Beers en Maria Beerse wonende in de woningbouwhuizen op de Kruisweg no 192, later de Rustenburgerweg 29a, op transport gesteld naar Hannover, in Duitsland. Met ongeveer twintig jonge mannen uit Heerhugowaard zijn ze naar Hannover gebracht. De reis werd in twee dagen per trein afgelegd, de overnachting vond staande plaats in een grote hal waar ze met bagage onder bewaking moesten verblijven. Tijdens de reis kregen ze een ka rig rantsoen. De volgende ochtend vertrokken ze per trein naar Osnabrück. Vanuit Hannover werden ze verdeeld over verschillende kampen voor dwangar beid. Jaap Beers werd met 14 jongens uit Heerhugowaard, waaronder bijvoorbeeld Henk Danenberg, Nanne Meijer, Chris Dekker, Siem Pronk, Jan Wokke en Jan Beers te werk gesteld bij Glöckner AG in Osnabrück. In Osnabruück werd Jaap Beers ondergebracht in een kamp met houten barakken. Jaap sliep met 16 jongens in de barak. De barak had acht stapelbedden. De barak had een kolenkachel. Alleen kregen ze daar geen brandstof voor. In de win ter vroor het in de barak. Aan voeding kregen zij per dag 5 kleine aardappelen nog in de schil, en een hal ve liter waterige koolsoep, 's Morgens en 's middags kregen ze nog 2 boterhammen met vrijwel geen be leg. Tijdens zijn gedwongen verblijf in het kamp is hij zeer ernstig vermagerd. Op 20 juni 1943 is hij te werkgesteld bij de rangeerploeg op het terrein van de fabrieken van Glöckner AG. Het was zijn taak om goederenwagons aan en af te koppelen. Dit was moeilijk, technisch en gevaarlijk werk. Jaap had ook geen technische opleiding of werkervaring. Hij werk te elke dag in ploegendiensten, acht uren per dienst. Bij luchtalarm vluchtten we met koffer en al naar de schuilkelder of onder een brug, na verloop van tijd namen we alleen een krukje mee. DDT deden we al heel gauw in ons kussensloop, omdat we anders niet konden slapen van de luizen. Als we zon dags naar de kerk gingen waren er vrouwen die ons broodbonnen in onze handen drukte, zij misten hun mannen en zonen. Ook hiel pen we soms op het land alleen voor het eten, het is een keer gebeurd dat we zoveel hadden gegeten, dat we van de buikpijn in een greppel gingen zitten. Veel van de dwangarbeiders raakten gewond bij het ran geren. In oktober 1943 raakte Jaap besmet met difterie. Hij is toen ernstig ziek ge weest, zozeer dat hij enige dagen buiten be wust zijn is geweest. Er was in het kamp vrijwel geen medische zorg. Uiteindelijk is hij op eigen kracht hersteld. In februari 1944 raakte Jaap gewond bij het rangeren, door een ondeskundig geplaatst vracht ijzer werd hij van de wagon geslagen, waarop hij tijdens het rangeren op moest staan. Hij viel en kwam terecht tussen de rails en het per ron. Daardoor reed de trein net niet over hem heen. Hij liep door de val ernstig rug stelsel op. hij is daarop met een ambulance naar het ziekenhuis in Osnabrück gebracht. Daar is hij onderzocht, en na een aantal da gen is weer teruggestuurd naar het arbei derskamp. Omdat Jaap niet in staat was om te werken kreeg hij toestemming voor verlof naar Nederland. Op 28 februari 1944 heeft hij Osnabrück verlaten. Bij het aflopen van de verlofperiode is hij niet meer terug ge gaan naar Duitsland, maar ondergedoken in Ursem daar sliep hij in een veldboetje, hij moest 's nachts varend zwarte handel rond brengen, kreeg daar weinig te eten en is toen weggegaan, en kwam toen bij Jan Beers en Marie Insing op de Jan Glijnisweg. Bij een razzia zaten we snert te eten, de mannen snel naar hun schuilplek, Marie liet de borden en bestek in de pan zakken, zodat de borden en bestek van tafel was, ook mochten er niet te veel klompen voor de deur staan, uiteraard om de Duitsers te mis leiden. Jaap heeft altijd gezegd, dat hij dankbaar was om bij Jan Beers en Marie Insing heb mogen onder duiken, omdat hij het daar heel goed had.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Overhaal: historisch magazine Heerhugowaard | 2017 | | pagina 56