„Op school was ik oervervelend. Ik was
vergroeid met de natuur. Kleuterschool had
ik niet gehad, ik had nooit geleerd stil te
zitten en te luisteren. In klas een en twee
bleef ik zitten. Pas bij meester Overtoom
ging het beter, hij wist mij voor de kar te
krijgen."
„Meester Overtoom maakte studie van mij,
hij wist hoe met Japie om te gaan. Ik ben
woordblind, daar kon hij in die tijd niks aan
doen. Ik heb veel aan hem te danken."
Meester Overtoom zou niet de enige per
soon zijn die een belangrijke rol in zijn le
ven speelde, zoals we verderop in dit ver
haal zien.
Dubbeltjes tellen
De crisistijd heeft hem het sterkste ge
vormd. „Dat waren miserabele jaren. Tien
jaar, vanaf 1929. Het begon pas iets beter te
gaan door de naderende oorlog.
Aardappelen brachten gaandeweg de crisis
jaren niets meer op, kool werd voor de
koeien gegooid, 's Avonds telden vader en
moeder dubbeltjes en kwartjes, als er weer
een rekening moest worden betaald. Mijn
broer Jan hoorde dat. Hij sliep in de huiska
mer samen met Cor, de twee jongsten. Ik
sliep 22 jaar in de stal, achter de koeien."
Eindjaren twintig, met de Tweede
Wereldoorlog in zicht, stegen de prijzen
weer iets. „Honderd kilo poters brachten
toen weer acht gulden op."
Heerhugowaard kreeg in die moeilijke jaren
de naam van 'brandpolder'. „Voor 25 gul
den stak een inwoner in opdracht boerderij
en in de brand. Het was de wanhopige eige
naar te doen om het verzekeringsgeld, hij
had meer niks te verliezen." Jaap noemt de
naam van de brandstichter. „In De Waard
was wel algemeen bekend wie dat was."
Paarden
Jaap van Langen is een paardenman. Hij is
gek van paarden. „Als jochie werkte ik al
op het land met paarden. Ploegen, zaaien,
ik deed heel veel met ze. Moeder reed lie
ver met mij mee met paard en wagen dan
met vader. Japie kon het wel, Japie deed het
wel."
„Soms leenden we van ome Arie de kapwa-
gen. Drie, vier keer reed ik met de kapwa-
gen naar de kerk toen vader was overleden.
Het was spiegelglad. Geen probleem, het
paard liep met vier stiften."
Veel later, zijn kinderen waren tieners, hield
hij zich bezig met het fokken van paarden.
Hij fokte harddravers en bezocht koersen.
Terug naar toen, naar de Veenhuizerweg.
Op een bedrijf met twaalf hectare land kon
de jonge Jaap niet uit de voeten. Hij was
sterk en ambitieus, wilde meer. In De
Noord wisten ze al dat 'kleine Japie' een ge
dreven man was. Ploegen en zaaien deed
hij ook bij anderen. Veertig hectare met het
paard, daar draaide hij zijn hand niet voor
om.
„Een bedrijf van die grootte wilde ik ook.
Ik wilde vooruit. Groter, sneller, efficiën
ter." De ruime Noordoostpolder lonkte,
maar er was geen plek voor de Noordender.
Hij werd afgewezen. „Ik had geen land
bouwschool gehad. Alleen tuinbouwschool,
een paar cursussen."
Boter invriezen
De afwijzing was een tegenvaller, maar
Jaap had al vooruitgedacht. Hij wist haar
fijn wat hem te doen stond. Moeiteloos
somt hij de data op. „Het afbericht kwam
op 6 februari, 1951. Op 7 februari, de vol
gende dag, bestelde ik drie koelmachines.
Per stuk 33.000 gulden. Ik zag daar brood
in. Een koel- en vrieshuis. Producten koe
len en vriezen."
„Ik huurde al een loods in Langedijk voor
het koelen van kool. Ik vond dat leuk.
Vooral in boter zag ik veel. In de wijde om
geving was er niet zo'n koel- en vriesbe-
drijf. Ik wilde het groot aanpakken. Geen
marmotlenbednjf, ze moeten je zien slaan."
Opnieuw een datum, zonder naperen. Op 8
juli 1951 kreeg hij zijn eerste partij bollen.
Het nieuwe complex aan de Middenweg in
Jaap van Langen (links)
als tuinder. Naast hem
Frans van den Hoek uit 't
Veld, toen een jonge
loonbroeier (later Van
den Hoeks Broeiproeven-
bedrijj).