DE HEERLIJKHEID VEENHUIZEN
Op 20 mei 1436 beleende Filips van
Bourgondië Bertout van Assendelft en
Jan Willem van Hoogwoud met de heer
lijkheid Veenhuizen. In die tijd heersten
de Hoekse en Kabeljauwse twisten (1345
1490). De Hoeken steunden Jacoba van
Beieren en de Kabeljauwen steunden
Filips van Bourgondië, die ook wel Filips
de Goede werd genoemd.
Op 3 juli 1428 sloten Filips van Bourgon
dië en Jacoba van Beieren vrede met de
Zoen van Delft. De Zoen (verzoening)
van Delft betekende feitelijk een capitula
tie van Jacoba van Beieren. In de vredes
overeenkomst werd bepaald dat Jacoba
van Beieren zich gravin van Holland
mocht blijven noemen, maar dat Filips
van Bourgondië als ruwaard (plaatsver
vanger) de feitelijke macht kreeg in
Holland, Zeeland en Henegouwen.
Bertout van Assendelft verkreeg de heer
lijkheid Veenhuizen - in onversterfelijk
(altijd in het geslacht blijvende) leen -
vanwege zijn trouw aan Filips van
Bourgondië.
Heerlijkheid
Heerlijkheid of heerschap is een bestuurs
vorm die in de middeleeuwen veel voor
kwam. De eigenaar van de rechten van de
heerlijkheid mocht zich "Heer" noemen.
De rechten had hij in "leen" van een ho
gere heer.
Het bezit van een heerlijkheid wilde dus
niet zeggen dat hij de grond in zijn bezit
had, maar hij bezat bepaalde rechten voor
het gebied van de heerlijkheid. Binnen de
heerlijkheid was de heer gerechtigd om
lokale overheidsdienaren en gezagsdra
gers, zoals een meier - ook wel baljuw of
schout genoemd - te benoemen. Het be
noemen van deze ambtenaar, die een soort
burgemeester, politiecommissaris en kan
tonrechter in één persoon verenigde, gold
als een belangrijk recht. Hij kon ook zich
zelf in dat ambt benoemen, maar veelal
lieten de heren zich vertegenwoordigen
door een door hen benoemde schout.
Door de controle over het schoutsambt en
de lokale rechtspraak kon de heer zich in
"zijn heerlijkheid" als een kleine potentaat
gedragen. Het hing er wel vanaf of ze de
hoge, middelbare of lagere jurisdictie be
zaten. De heer diende zich wel te gedra
gen naar het plaatselijke gewoonterecht.
De hoge jurisdictie was het recht op het
veroordelen tot en doen voltrekken van de
doodstraf.
De middelbare jurisdictie hield in: het
recht op uitvoering van gewone criminele
en civiele rechtspraak.
De lagere jurisdictie was de bevoegdheid
tot het uitoefenen van notariële taken zo
als het opmaken van testamenten, verde
ling van erfenissen en opstellen van ver
koopaktes.
Bij een heerlijkheid met middelbare of la
gere jurisdictie berustte de hoge jurisdic
tie bij de hogere heer, die de heerlijkheid
in leen had gegeven, b.v de graaf van
Holland.
tekst: Ab Klomp
Filips van Bourgondië