waren werden de stallen uitgemest. De koeschutten (spatschutten) en verder alle losse houten delen werden in de sloot ge gooid om te laten weken. De nok van de boerderij, de zolders en de schuren ge raagd etc. Daarna de koestallen, de dors en opstallen (boet of schuur) schoon schrobben, ook buitenom met water uit de pomp. Was deze leeg, dan met twee em mers aan het halsjuk het water uit sloot halen (sjouwen noemde men dat). Na en kele dagen de koestallen en stalschutten witten. De groep (mestgoot) in de teer ge zet. Op de vloer werd fijn zand of schel pen gestrooid waarin mooie figuren wer den gemaakt. Enkele boeren hadden een "staltje", gevormd door houten schutten als vloer die op twee koestallen lagen, een paar schutten aan de zijkant en de voorkant open. In zo'n kamertje, werd ook wel "de koets" genoemd (van het franse coucher, in bed liggen, slapen), sliep dan het personeel. Wanneer deze slaapruimte aan de noordkant was en het begin van de meimaand was koud, dan ging je 's avonds bibberend om half ne gen al naar bed. In de winter was het daar warm maar wel ongezond in de vochtige koestal en in de koeienmestlucht. De boe renknecht sliep daar, maar eventueel ook de boerenzoon. De boer en de boerin la gen gewoonlijk in een bedstee in de ka mer. En was er nog een boerenmeid dan lag deze ook op of in de koets. Zaaien en oogsten Wanneer de boerderij ook nog wat bouw land had dan werd er in het voorjaar ge zaaid en voederbietenzaad met een klein graafje in de grond gepoot. Alles met de hand. Om de een of twee dagen werd koe mest uit het melkbon (of melkhok) opge schept en op een hoop gestort. Wanneer het dan in de herfst donker was en je moest de koeien van achter uit het land ophalen om te melken, dan stond je soms midden in zo'n mesthoop. Vóór de hooitijd, was het bieten "op enen zetten", onkruid wieden in het zaad en de voederbieten, stekels pikken, mesthopen slechten, etc. Daarna was het gedurende ongeveer zes weken hooien en zweten. En wanneer de zomer wat koud en vochtig was en het hooi was wat slecht binnen ge haald, dan moest de hooiberg soms weer helemaal worden leeg gehaald, op verzoek van de hooistekers of wanneer je zelf al eens gepeild had (hooibroei). Nou was dat hooispitten geen zaak van leven of dood maar zat er wèl vuur in de berg dan spitte je met de brandspuit erbij. Als er eens een z.g. "slang" in de hooiberg zat, vuur slin- "Hannekemaaiers", in Noord-Holland meestal "Poepen" genoemd, waren sei zoenarbeiders die in de hooitijd in grote groepen uit Westfalen in Duitsland kwa men en hun eigen gereedschappen meenamen. Naast het oogsten werden ze ook inge zet voor het wieden van akkers, het z.g. stekelnijpen of stekelpikken. Deze arbeiders werden gedurende hun ver blijf op de boerderij gehuisvest.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Overhaal: historisch magazine Heerhugowaard | 2011 | | pagina 34