HET WATER IN DE WAARD
Kort voor mijn geboorte in januari 1929,
was het huis aan de Middelweg G2, nu
Middenweg 256 afgebouwd. Mijn ouders,
die bij grootmoeder inwoonden, konden
nu hun eigen woning betrekken. De firma
Kamp, een timmermansbedrijf aan die
zelfde Middelweg, moest alleen nog een
brug slaan over de sloot, die het huis van
de Middelweg scheidde. Het jaar 1929
was een jaar met een extreem strenge
winter. De 'voorsloot', zoals we de sloot
wel noemden ter onderscheiding van het
achterslootje achter de tuin van ons huis,
was bijna tot de bodem bevroren.
Daarom hoefde er voor de constructie
van de brug geen bootje gehuurd te wor
den, maar konden de werklui, staande op
het ijs, de vier gaten hakken, waarin de
ondersteuningspalen geplaatst moesten
worden. Zo is mij verteld, omdat ik, lig
gend in de luiers en verwarmd door de
nodige kruiken, dit natuurlijk nog niet
zelf beleefd en ervaren heb.
In de herinnering van mijn kinderjaren
was de voorsloot een echt brede sloot.
Later verdwenen die herinneringen aan
iets groots en keerde de sloot terug naar
zijn eigen proporties. Zo gaat het niet al
leen met sloten, maar met alle herinnerin
gen uit de kindertijd: vaders waren oer
sterk, afstanden onnoemelijk groot. Vanaf
ons huis op nummer G2 lag het station
mijlenver; gelukkig was er nog een halte
aan de Middelweg zelf, die te 'belopen'
was.
De voorsloot, die nu al jaren gedempt is,
heeft onze kinderjaren vervuld met het
nodige vermaak. Zo was er in de zomer
het vissen op voorntjes, die wij witvis
noemden. Je kon ze, vanwege het toen
nog heldere water, om je aas zien zwem
men, alsof ze het propje gerold witbrood
niet helemaal vertrouwden. Zo was er in
de winter het ijs, dat we eerst beproefden
met 'schosscn' trappen, als het nog niet
al te sterk was en later met de ijspret van
schaatsen en het ijshockey spelen met
buurtgenoten. Wat hebben we in de win
ters van '40, '41 en 42-43 een plezier be
leefd! Tijdens de zeer strenge winter van
'46-'47 waren we de voorsloot ontgroeid
en vonden we het vermaak meer op de
tochtsloot, die vanaf het gemaal aan de
Huygendijk, de Hondeweg kruiste en dan
doorliep tot diep in de Noord. Verder
schaatsten we natuurlijk ook op de ring
vaart bij de Draai, waar baantjes waren
uitgezet en waar we liever met een meisje
zwierden dan dat we nog deelnamen aan
het wat wildere ijshockey spel.
Zoals wegen een naam hebben, zo had
den voor ons ook sloten een naam.
De sloot, die vanuit ons huis richting
noord iets voor de Kolk lag en die haaks
op de voorsloot stond, noemden we de
sloot van Frans Krom. De Kolk was een
stenen brug in de Middelweg, die voor
het vervoer te water de oostkant van de
polder met de westkant verbond. Die had
daar een kruidenierswinkel en we wisten
niet beter dan dat men die sloot altijd de
sloot van Frans Krom genoemd had. We
wisten ook, dat daar op die verbindings-
plek door een wervelwind altijd een ge
vaarlijke plek in het ijs was. Soms sloe
gen we spijkers in het ijs om een gasbel
letje dat zich onder ijs gevormd had, te
laten verbranden. Niet geheel ongevaar
lijk, vooral als daar een steekvlam ont
stond en we onze vingers met de lucifer
niet op tijd teruggetrokken hadden. Even
verder naar de Noord was daar de sloot
van Entius, die een landbouwbedrijf aan
de ingang van die sloot had. Aan de an
dere kant van de weg waren er ook diver
se sloten, maar door de groeiende bebou
wing kwamen ze niet allemaal meer op
de Middelweg uit. Eén ervan wil ik nog
graag noemen, dat was de sloot van
Schouten. Niek Schouten was mijn
schoolvriend en ik vond het leuk dat er
een sloot naar zijn vader genoemd werd.
Die sloot liep naar de Westertochtsloot en
het was een van de verbindingswegen te
water, waardoor de koolschuiten de over-
Tekst: Kees van Leeuwen