46. doordat men met behulp van een sluis of overhaal veel plaatsen bereikbaar maakte. Daarbij waren er vroeger naast de vele onverharde landpaden en -wegen, ook ge wone straten voor het rijverkeer d.w.z. voor rijtuigen en boerenwagens van aller lei typen.De hoofdwegen in de polder Heerhugowaard waren aanvankelijk slechts gedeeltelijk verhard met schelpen, puin, grint of sintels. Pas later beschikte de polder of de gemeente over voldoende middelen om bestrating met klinkers te realiseren. Wat evenwel de verharding van de wegen ook mocht zijn, aan de grasbermen werd eveneens aandacht besteed o.a. door deze met bomen (es, iep, els of wilg) te be planten. Niet alleen voor het aanzicht van de wegen en dijken ging men de dijkber- men beplanten, maar ook om het verkrij gen van windkering was het begonnen en ten dele ook om houtwinning. Vroeger en ook in latere tijden kregen verschillende soorten bomen en ook strui ken nog een andere bestemming, n.l. erf- beplanting. Naast het gewone 'boeren- groen' werd voor dit doel ook niet zelden gebruik gemaakt van wat minder gangba- re soorten en werkte men ook wel eens met beuk, esdoorn, paardekastanje en een enkele conifeer. Er werd over het algemeen relatief veel gebruik gemaakt van de Hollandse iep, een sierlijke en vrij snel groeiende boom soort waarvan het hout liefst gebruikt werd voor de bouw van wagens en karren. Dit laatste omdat 'iepenhout-in-rust' zoals b.v. door toepassing in gebouwen, al snel door houtworm wordt aangetast. Ook het herhaaldelijk optreden vanaf omstreeks 1930 van de gevreesde iepziekte heeft de belangstelling voor deze fraaie boomsoort aanzienlijk verminderd. Bepaalde soorten populieren werden als gevolg daarvan vaak als vervangers gekozen. Langs polderwegen en op boerenerven treft men ook nog al eens essen aan: een sterke boomsoort (niet gauw takbreuk) met sierlijke, geveerde bladeren. Veel boomsoorten voor met name erfbe- planting hebben, om voldoende uit te kunnen groeien, wel genoeg ruimte nodig. Ik denk daarbij aan de bruine beuk en de paardekastanje met zijn fraaie kaarsen in het voorjaar. Coniferen als de Oostenrijkse den, ceder en blauwspar kunnen op den duur een indrukwekkende hoogte bereiken maar vormen nooit een echte kroon zoals de eerder genoemde loofbomen. In de naoorlogse jaren werden er enkele tot dan toe nog vrij onbekende kegeldra gers in ons land ingevoerd o.a. de moeras cipres (Taxodium distichum) en de Metasequoia glyptostroboides. De bomen van dit type groeien pyramidaal d.w.z. ze vormen geen kroon en zoeken meer de hoogte dan de breedte. De op de foto staande 'Meta' zal dit jaar tegen de 20 me ter hoog worden. Deze conifeer bezit geen echte naalden maar vormt daarentegen smalle blaadjes die in of na de winter af vallen. Dat laatste is in veel gevallen een gewaardeerde eigenschap, want zomers wil menigeen wat schaduw hebben in de tuin en 's winters evenwel nog zo lang mogelijk van het schaarser wordende zon licht genieten. Ook de populier is een type boom dat tal Deze Metasequoia, ge plant omstreeks 1970 zal dit jaar op ca. 40- jarige leeftijd, een hoogte van tegen de 20 meter bereiken JMttiiiiiiii - ■-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Overhaal: historisch magazine Heerhugowaard | 2010 | | pagina 48