39. Bij hem durfde je niks uit te halen. Als ik mijn brood was vergeten, kreeg ik brood van meester Jansen." „Op school ruilde ik wel eens brood. Mijn moeder bakte altijd zelf brood. 'Platters' heette het eigen brood. Of 'haardkoeken'. Brood van de bakker vonden wij een trak tatie. Met wie ik mijn brood ruilde? Dat weet ik niet meer." Schuil houden Over de armoede thuis weet Aggie nog meer te vertellen. „Rekeningen betaalde moeder met twee kwartjes tegelijk af. Het hele bedrag in één keer was te veel. Soms deed moeder de deur vast als iemand om geld kwam. Dan was er zogenaamd nie mand thuis en moesten wij ons schuil hou den." „We raakten uit het ziekenfonds, dat kon den we niet meer betalen. Vlak daarna, dat zal je altijd zien, werd Frans ziek. Dokter Postma uit Oude Niedorp hielp toch. 'Ik weet datje wel wilt betalen', zei hij. Maar moeder kón niet betalen. Hij verscheurde de rekening." „We hadden het zo arm, moeder zou zich zelf nog eens weggeven. Toch had zij al tijd iets voor een ander. Als het koud was, kreeg de postbode, Arie van Breugel, een kopje erwtensoep. Moeder was een sterke vrouw, zij kon alles aan." Armenbankjes In de kerk zaten vader, moeder en de kin deren op de armenbankjes. „Dat was onze plek. Armenbankjes waren kosteloos. Later kon vader plaatsen kopen. Die zaten beter. Soms konden we op zondag mee met Borst naar de kerk, meerijden in de kapwagen." Op zondag droeg Aggie een jurkje met een wit boe zeltje. „Dat was een mooi schortje, keurig gestreken." Kleren gingen heel lang mee. Altijd werden ze ver steld. Af en toe kwam oma Ottenbros uit Hoorn om kleding te verstellen. Ze kon meerijden met een bodedienst. „Van moeder moesten we er altijd heel bijlopen. En schoon. Hoe groot de armoede ook was." De beste vriendin van Aggie als school kind was Gerie Oudhuis. De familie Oudhuis woonde ook aan de A.C. de Graafweg, in de Paula Hoeve. „We liepen samen naar school. Niet altijd. Als we kwaad op elkaar waren, gingen we alleen. Dat was de volgende dag weer over." Enkele van haar andere vriendinnen uit die tijd waren Gré Gildemeijer van de Schapenweg en Annie Groot. „Allemaal zijn ze overleden, Gerie Oudhuis vorig jaar." Vaak speelde ze met haar buurjon gen, Cor Bruyn. Ook Cor leeft niet meer. Piet Floris vond ze op school een pittig joch. „En ook Antoon Groot. Of zij dat van mij wisten? Helemaal niet." Met Cor Bruyn liep ze met Sint Maarten. „We gin gen helemaal naar de Middenweg." Stoeltje zetten Ook een feest om naar uit te kijken was Sinterklaas. „Dan kreeg je enkele cadeau tjes. Bij de schoorsteenmantel hing je een kous op. Hopelijk zat de volgende dag er iets in. Bij buurvrouw Heggelaar en buur vrouw Bruyn mochten we stoeltje zetten." „Op mijn twaalfde jaar geloofde ik nog heilig in Sinterklaas. Nu als ze vijfjaar zijn geloven ze al niet meer. Zwager Piet Ruiter maakte als Zwarte Piet mij een keer heel bang. 'Hufter', zei ik later tegen Piet. 'Kreng datje bent'." De ooievaar, daar geloofde ze ook in. „Heel graag wilde ik een broertje of zusje. Ik was de jongste. De oudsten gingen al heel snel uit dienen, zoals dat heette. Meestal bij een boer in betrekking. Daar op het land of in de huishouding werken en daar ook wonen. Dan kwamen ze al leen thuis de was brengen. Ik had een kik ker gepakt en vastgebonden boven aan de dakgoot. Ik hoopte dat de ooievaar zou komen. Om een broertje of zusje te bren gen." Aggie, vijfjaar Vader en moeder Bregmans bij hun huisje in Veenhuizen, Kerkweg 8. Daar is vader in 1956 overleden.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Overhaal: historisch magazine Heerhugowaard | 2009 | | pagina 41