uiteinde van een dikke balk die vast zat aan een zwaar dwarsstuk, een soort onderstel, waaraan een zware as bevestigd was. Aan deze achteras zaten de twee grote wie len die een diameter had den van ongeveer 1,20 meter. Aan het ijzerwerk boven het voorwieltje kon men ook nog een lamoen be vestigen als men dit wil de. Dit gebeurde nog al eens als men met de kar een lange rit over de openbare weg moest maken. Als het paard in het lamoen liep, bleef het voorwieltje keurig in het spoor van het trekdier. Zonder lamoen slingerde het voorwiel gemakkelijk van links naar rechts. De laadbak van deze kar was vrij kort en diep en kon ook gekiept worden. Men kon dan de lading (zoals mest of voederbieten) snel lossen via de open ach terkant, na verwijdering van het achter schotje. Vervolgens moest de laadbak vooraan omhoog in een schuine stand ge duwd worden en zo kon de lading via de open achterkant naar buiten worden ge bracht. Bij deze kar was het ook mogelijk snel de laadbak door een andere (bijvoor beeld een grotere, zoals de'koolbak') of door een kleine giertank te vervangen. Weer een aantal jaren later zag men lang zamerhand toch steeds meer de voor die tijd moderne wagen voor het boeren- of tuindersbedrijf verschijnen. Dat was de vierwielige wagen op luchtbanden voor paardentractie. Deze werd gedurende de na-oorlogse jaren de algemeen gebruikte boerenwagen, zo lang het paard nog niet door de trekker was vervangen. In de 50-er jaren heb ik eens een tekening (in houtskool, zwart krijt en witte plak kaat- verf: zie de foto) gemaakt van een wintertafereel op een boerenerf. Iedereen zal op deze afbeelding de boerenwagen herkennen waarvan hierboven een paar keer sprake is geweest: de driewielige boerenkar, vroeger overbekend in West Friesland. In de hooitijd haalde men ook het hooi sneller binnen door de oppers met behulp van een paard op het schuin naar de grond aflopende schot van de 'hooi- kar' te trekken. De wielen van zo'n kar waren dan wel klei ner zodat de kar een voor deze werkwij ze gewenste hoogte bezat. De driewie ler was dus een boerenwagen waar mee men zogezegd, alle kanten op kon. Later verscheen er een variant van de ge wone driewieler op het erf of de weg; nu niet met ijzeren banden maar 'op lucht' en er zat misschien zelfs een rem op de kar! De illustraties bij dit verhaal laten zien dat van de driewielerwagen die hierboven be sproken is, ook bij ons wel varianten be stonden, dus enigszins afwijkende typen. Ook in Nederland en elders, zoals in Duitsland (zie foto) kon men zien dat on ze driewielerkar bepaalde soortgenoten had. Intussen echter rijden al jaren lang de trekkers van de boeren op het land of over de weg met achter zich 'aanhangers' met een laadvermogen van vele tonnen. Niet zelden zijn dat tweewielers, voorzien van brede banden (minder kans op wegzakken op natte grond) en een hydraulisch sys teem voor de remmen en andere techni sche voorzieningen. Wat een ontwikkeling is dat geweest in een periode van nog geen halve eeuw! Rechts: Driewielerkar, Duits model

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Overhaal: historisch magazine Heerhugowaard | 2007 | | pagina 42