LAAG WATER VOOR DROOG LAND
In 2004 werd in de polder Heerhugowaard het feit
herdacht dat het uitgestrekte open water in West
Friesland, destijds bekend onder de naam 'De Grote
Waert', in 1629 werd droog gelegd. Deze grote veran
dering in het landschap ten noordoosten van de stad
Alkmaar, kwam namelijk 375 jaar geleden tot stand.
Ter gelegenheid van dit feit riep de Heerhugowaardse
club van taalliefhebbers "Schrijvenswaard" zijn le
den op een artikel of gedicht te schrijven dat betrek
king had op dit 375-jarig bestaan van de polder.
Eén van deze pennevruchten, van een schrijver die
anoniem wil blijven, willen wij u niet onthouden
Een jeugdherinnering, verteld door een bejaarde
klerk (ooit griffier ten stadhuize te Alcmaer en ge
boortig uit Outdorp rond 1620) aangaande de tijd dat
de drooglegging van de Huyghen of Grote Waert aan
staande was. Hij had toen familie op Rustenburch.
De weg naar Rustenburch vanaf Alcmaer
liep destijds langs Outdorp en over de
Huyghendyck. De dijkweg was bochtig en
voerde soms tot dicht bij het water. Elders
was er nog wel veel voorland. Bij Rusten
burch kwam je gaande door Urshem op de
weg naar Hoorn in Drechterlant. Ging je
in de vroegte derwaarts, zag je de zon in
de verte opkomen. Landlieden, boere-
knechten en dagloners zag je er gaan, al
len meest te voet. Een enkeling, een pers-
onagie dat geld had of een rijke vriend,
ging te paard. Soms ging er een karos, een
speelwagen of een ander rijtuig, die kant
op. Weer ander volk kwam je tegemoet,
zoals mensen die op weg waren naar de
beurs, een winkel of het gerecht in
Alcmaer, de stad met haar negotie in kaas
en de koemarkt op vrijdag.
Deze weg van oost naar west of andersom,
was alom bekend en zeker van groot nut
voor veel mensen. Nochtans was dit pad
slecht begaanbaar en berucht bij mist en
storm. Aan de noordkant lag het aloude en
wijde water van de Groote Waert. Aan de
zuidzijde lag de Scermeer, een uitgestrek
te watervlakte en menigmaal vriendelijk-
glinsterend in de middagzon. Niettemin,
hoe vreedzaam het water langs de dijk en
het voorland bij rustig weer ook mocht
schijnen, je kende het ook als verrader
lijk en bedreigend. Het leek somtijds of
de beide meren het land vijandig gezind
waren.
Je zag het aan de rietschoten en de op
verscheidene plaatsen wijkende dijkvoet:
de gevreesde kaalslag. Zouden de dijk,
de dijkweg en het omringende land op
een kwaaie dag misschien verdrinken?
Op een keer verscheen er vreemd volk op
de Huyghen Dyck. Lieden die men er
nooit eerder had gezien. Langs de dijk
hellingen liepen een stuk of zes mannen.
Wat moesten ze daar? Ze hadden stokken
en touwen bij zich, zelfs een raaksmaat'.
Zou er een tolhuis komen? Een duiker
misschien of een sluis? Dan liever meer
paalwerk tegen het geweld van het water!
Al eerder deden geruchten de ronde over
plannen van zekere stadse heren die wars
van op hun geld te blijven zitten, op zoek
waren naar een goede belegging. Ja,
sommigen leken het zeker te weten. Het
zal gaan om nieuw land. Men wilde het
zelfde doen met De Waert als wat
Leeghwater luttele jaren eerder had ge
daan met de Bamestre Wat zou de toe
komst brengen?
Niet lang daarna kwam menigeen de vol
gende tijding ter ore. Dat er kortelings
een deftig rijtuig in Outdorp aangekomen
was om verscheidene heren in fraaie kle
dij aldaar te laten afstijgen. En dat deze
aanzienlijke lieden, gevolgd door een
klerk, dijkwaarts waren gelopen, wijzend
en druk gebarend. Ergens op de dijk was
er geruime tijd door hen beraadslaagd
met een lange, gelaarsde man die gekleed
was in een lederen wambuis. Sommigen
kenden hem als zijnde een burger uit
Alcmaer. Iemand wist te vertellen dat hij
de jongste zoon was van wijlen Adriaen
Anthonisz, de tot voor kort overal in den
lande bekende vestingbouwer en landme
ter, die ook wel Metius werd genoemd.
Deze naam was naderhand over gegaan
op zijn zoon Anthonius die evenals zijn
vader, een bekwame landmeter was en
tekenaar van kaarten.
Wat bleek al spoedig? Daar op de dijk
had Antoon Metius overleg gepleegd met