tiiiii van de schroef. Als de as met de gangen in beweging komt wordt het water in de vijzelkom verplaatst in een bepaalde rich ting. Bij een watervijzel (met de vijzel- kom onder een helling liggend tegen de molendijk) wordt het water opgeschroefd van laag naar hoog, anders gezegd: van de poldersloot naar de boezem (de ringsloot). Pieter Raat had zeer zeker belangstelling voor het gebruik van vijzels als werktuig om water naar een hoger niveau te ver plaatsen. De bemaling van polders heeft immers geen ander doel dan het afvoeren van het overtollige regenwater (dat niet tot op zekere hoogte geborgen kan worden in de vaarten en sloten) uit de polder om zo de waterstand op het gewenste peil te hou den. In zijn tijd gebeurde het uitmalen van het water al sinds circa 1450 met molens, dus met de kracht van de wind. De draai ende molenwieken brachten een scheprad in beweging waarmee het water over een waterkering (de drempel) met een hoogte van 1 meter of meer kon worden 'ge hoosd'. Deze schepraderen werden gro tendeels van hout gemaakt en hadden een diameter van 4 tot zelfs 6 meter. Hoe groter het scheprad was, hoe hoger kon het water worden opgevoerd. De grootte van het scheprad hing over het algemeen af van het vermogen van de molen en ook met de beschikbare ruimte in de Hollandse poldermolen die op basis van min of meer traditionele maten werd ge bouwd. Schuine ligging Welk belang hechtte Raat nu aan het ge bruik van vijzels bij poldermolens? Het antwoord op deze vraag luidt: hij zag de mogelijkheid om met vijzels in schuine ligging een grotere opvoerhoogte van het water te bereiken dan met een scheprad (aangedreven door vergelijkbare molens). Dit zou wel eens van groot nut kunnen zijn voor de bemaling van de polder Heerhugowaard. Maar, was in het verle den al niet gebleken dat de toepassing van vijzels voor bemaling steeds bedroevende resultaten opleverde? Het principe van molenvijzels was al in het verre verleden bekend en werd al jarenlang toegepast bij de tonmolens (kleine molens voorzien van een vijzel in een buisvormige omkleding). In de 18e eeuw waren dan ook -aanvanke lijk veelbelovende- proeven met veel gro tere vijzels gedaan die echter, zoals ge zegd, uiteindelijk op niets waren uitgelo pen.. Desondanks ging Pieter Raat door met ex perimenteren. En al had hij al zekere ver wachtingen van het vijzelgebruik, hij was geen man die over ijs van één nacht ging. Zo bewezen de proeven die hij uitvoerde, dat vijzelbemaling inderdaad de beste re sultaten gaf bij een schuine ligging (circa 30 centimeter) van vijzel en vijzelkom en niet, zo als men het elders probeerde, in verticale stand. Eerdere onderzoekingen door anderen wezen al in die richting. Op basis van eigen proeven met vijzels bij de Heerhugowaardse poldermolens was hij bovendien tot de slotsom gekomen dat met twee vijzels een even grote totale op voerhoogte mogelijk was als met drie schepraderen. Dit betekende dat een derde molen in een drietraps molengang gemist zou kunnen worden! Bovendien bleek dat vijzels ook bij variërende windsnelheden een bevredigende hoeveelheid water ble ven uitslaan. Verder waren er nog enkele andere voordelen die ik hier buiten be schouwing laat, aan het malen met vijzels verbonden. Kostenbesparing Maar vooral de kostenbesparing die het werken met minder molens zou opleveren, was het belangrijkste doel dat Pieter Raat met de vervijzeling wilde bereiken. Het gebruik van vijzels zou immers een aan zienlijke verlaging van de polderlasten mogelijk maken.En dit was gedurende de periode dat Raat in de polder werkte, heel VDZEl- S GAMGEN hoog watfr op\/<3(.rRHooü>re ORDERING 41 II I (AOlEIM KCUv/lNG-S- ■iPIL VJ2ELkOM (DOORSNEDE BODEM) LAAG WATE'R

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Overhaal: historisch magazine Heerhugowaard | 2006 | | pagina 33