heen op gevoel af, altijd meteen de goeie tang pakte. Links langs de wand van de smederij bevond zich een houten werk bank met twee grote bankschroeven en rechts hingen er aan een aantal rekken honderden hoefijzers, in alle maten, steeds in bosjes van twee. Even verder hing, tegen de deur van de bijkeuken ge plakt, een grote reclameplaat van rijwiel- fabriek Gazelle, wantje kon bij de smid, zoals dat in veel dorpen het geval was, ook fietsen kopen. Op de plaat stond een man in een ouderwets fietspak met pet op afgebeeld. Het was een plaat die er, ge zien de kleding kennelijk al jaren hing. "He joön!" hoor de Jan de smid opeens roepen "wat voor half bakken smid heb er an dut oizer zitten te knoei en?" "Weet ik niet"" zee Jan "maar m 'n vader zee dat toen ie ergens in Langedoik reed, het oizer losraakte en dat het deer toen deur een smid weer vastzet is!" "Noh, die prusser heb heb er ok maar segare van maakt" zee Gert, die zoas alle smeden, graag andermans werk afkraken mocht. "Zeg maar teugen je vader dat ie deer nooit meer heen gaan moet!" Goeiemurgen Ondertussen kwamen er, vrijwel gelijk, nog twee manen met ieder een paard aan gelopen. Ze liepen bijna om het hardst want wie het eerst z'n paard aan de muur gebonden had en binnen kwam,was ook het eerste aan de beurt om geholpen te worden. "Ik zeg goeiemurgen!" zei dege ne die het eerst binnen stapte. Het was een boer uit De Langereis. De ander die inmiddels ook de smederij in kwam, was afkomstig uit Oude Niedorp. Jan had hem wel eerder gezien. Opeens sprong de smid, die half voorover gebogen aan de achterpoten bezig was een meter opzij. "Wel verdolpme, kregge we dat ok nag!" Bruin had het in die krappe travalje blijk baar wat benauwd gekregen, want z'n staart ging omhoog en langzaam kwamen er een aantal dikke bruine keutels naar buiten die met een doffe plof op de grond vielen en daar dampend bleven lig gen. Gert kwam gelijk met een bezem en een oude schop, die altijd in een hoekje klaar stond aan en veegde de boel op. "Goed voor je vrouw d'r plantjes" zei de boer uit De Langereis. De ander glimlach te toen hij naar het mesthoopje keek dat niet ver van de buitendeur buiten lag, want Gert gooide met een brede zwaai de paardenfooi van uit z'n smederij er zo bovenop. "Zeg Gert"" zei de Niedorper, "as moin die bles straks ok effies z'n best doet, mag je me wel korting geven want je hewwe deer een misthoop legge die een zoöd geld waard is!" "Oh, die stomme knolle ok" grommelde Gert "bai een aar de boel volskoite, dat kinne ze!" "Van wie is dat beist?" vroeg een van de mannen. "Van ons" zei Jan die zich niet zo lekker meer voelde toen de smid zo te keer ging. "Van wie bin jij er ien?" vroeg de ander, "ïk bin er ien van Adriaan Groen van het Verleit." "Zonet" groinsde hij "ik docht ok al, wie heb er hier in de buurt zo'n mi serabele magere huut!" "Hai is hêlegaar niet mager en hai kin skoftig hard lope" zee Jan die voelde dat ie van nijdigheid helemaal rood werd. "Hard lope?" zei de eerste weer "deer is ie den zeker ook zo mager van worren?" "Zeg joöje" begon de ander weer "sleipe je vader en moeder nag bai mekaar?" "Ja vezelfbromde Jan noidig. Hij wist nu helemaal niet meer welke kant het op moest. "Nou" zei de vragensteller daarop, met een schuin oogje naar de smid "den

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Overhaal: historisch magazine Heerhugowaard | 2006 | | pagina 10