Een dagje hooien in 1935 door F. N. Spaan Om half 5 's morgens gaat de wekker bij vader. Het is reeds half juni geweest en het hooiland ligt gemaaid. Het weerglas staat op bestendig. Vader gaat eruit. De oudste zoon, al 14 jaar, wordt gepord. De meid, 15 jaar, moet in hooitijd ook melken. De vaste werkman komt reeds met de koeien op huis aan. Om 5 uur wordt begonnen de 28 koeien met de hand te melken. Voor 2 volle en 2 halve krachten een aardige kluif! Half juni komt 's morgens vroeg de zon al in volle glorie boven de horizon, de dauw lost snel op. Als de melkrijder tegen 7 uur aan de poort komt, dienen de volle melkbussen aan de weg te staan. Onderwijl begint het hooi/grasgewas al aardig te drogen. In 1935 is de zomertijd nog niet ingevoerd en de 40 minuten Middeneuropese tijd niet algemeen. Na het broodeten en kalveren en varkens voeren, trekken de eerste hooiers het land in. De zoon en de werkman gaan greppelkanten uitharken. De zwadenkeerder/walenmaker kan alleen op de vlakke akker werken.Om 10 uur zijn de zwaden (regels van met de zeis afgemaaid gras) droog en komt vader met de zwadenkeerder, die met het sterkste paard is bespannen, het land in. Uiteraard heeft hij koffie en toebehoren mee. Zo snel mogelijk daarna wordt begonnen met schudden. De Bobby-hooischudder, bemand door de werkman, is met het tweede paard bespannen. Dit paard is een kostganger, d.w.z. een paard van een loonwerker, dat door het zware vooijaarswerk, ploegen en eggen, nogal vermagerd is en bij een grasboer weer wat conditie komt opdoen. Twee zwaden tegelijk worden nu achterwaarts losgegooid. De kopeinden van de akkers moeten even goed met de hand worden nagelopen. Zodra de eerste akkers voldoende droog zijn, wordt begonnen met walen of wiersen maken (walletjes van bijeengeharkt hooi). Door het aanbrengen van hulpstukken wordt de zwadenkeerder, zwadenmaker. Als in de loop van de middag de eerste wiersen klaar zijn, wordt met het opschuiven of tiemen begonnen. De werkman is in dit werk bekwaam. De zoon voert het paard aan. Voor het opschuiven van het hooi wordt een houten paal of ponder gebruikt of in plaats hiervan een houten hooischuif of landhek. Deze zijn aan de uiteinden verbonden met een sterk bind (touw) van 10 tot 15 m. Samen worden ze vastgezet in het midden van de spoorstok (dwarshout). De spoorstok is 90 cm lang en met de uiteinden verbonden aan de strengen (touwen) van het paard. Slaande op de ponder of hooischuif én getrokken door het paard wordt dan het hooi op hopen geschoven: Als het hele perceel op hopen is gebracht, wordt het alweer melktijd. De werkman gaat dan de hopen dichtslaan, d.w.z. op een zo klein mogelijk grondvlak brengen en naar boven toe tot een goede punt laten uitlopen. De melktijd moet ook weer op tijd zijn afgelopen. In plaats van de werkman moet hiervoor een vervanger komen, een losse kracht, soms de vrouw van de werkman of de vrouw van de boer: meestal is er wel iémand te vinden. 's Avonds worden met elkaar de laatste hopen gezet en zoveel mogelijk losse hooiflodders bijeen gebracht. Als dan om acht, soms negen uur de mannen naar huis gaan, hebben ze net als de paarden het end goed in de bek! (wordt vervolgd) 10

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Overhaal: historisch magazine Heerhugowaard | 1997 | | pagina 12