Het leven in de Kerkmeer
Gas, water en licht
Het Kerkmeerhuis lag helemaal alleen in de verder kale
polder. Er was geen waterleiding en ook geen elektriciteit.
Voor de opvang van regenwater was vanaf de goten van
het Kerkmeerhuis en de koeienboet een speciaal leiding
stelsel gemaakt. Zo kon al het regenwater naar de regen
bak stromen. Via een aker (emmertje met ketting) werd
het water opgeschept en in een andere emmer gedaan en
naar de keuken gebracht. Later werd er in de keuken een
handpomp geplaatst, als gratificatie van het polderbe
stuur voor goed gedane arbeid van mijn vader. Vanuit de
regenbak kwam een leiding, die op de handpomp werd
aangesloten. Je moest flink pompen voordat het water in
de keuken kwam. Wassen deden wij desondanks iedere
dag. En één keer per week werden wij in de wasteil ge
wassen. Bij een droge zomer raakte het regenwater op.
Dan konden wij bij de familie Bakker op de Engelenburg
in Oudkarspel water halen. Met de boot haalden wij dan
2 teilen en 2 emmers vol water. Daarna moesten wij heel
voorzichtig terugvaren, want het water moest wel in de
teilen en de emmers blijven. Tijdens barre winters moest
moeder Veltum wel eens sneeuw smelten om aan water
te komen.
Mijn zus Coba heeft met de aker water uit de waterbak
geschept. Broer Bert kijkt toe.
De verlichting van het Kerkmeerhuis was op butagas. Op
zolder stond een grote gasfles. Hieraan zat een gasleiding
gemonteerd, die uitkwam in de keuken, de slaapkamer
en de woonkamer. Aan deze gasleiding werden de drie
gaslampen gemonteerd. Iedere gaslamp had een speciale
gaskraan met twee kettingen. Hiermee kon je de gaslamp
aanzetten. Deze waren voorzien van gaskousjes. Als de
lampen aanstonden dan gaven zij veel licht. Mijn broer
Jaap vond het gaskousje heel interessant en stak zijn vin
ger erin. De lamp stopte direct en Jaap gilde het uit. Hij
had flink zijn vinger verbrand.
De Hos
Aan de oostkant van het huis stond een houten schuur
tje. Die noemden wij de hos. De hos had een deur, die
helemaal of half open kon. De bodem van de hos was aan
de oostkant hoger dan aan de westkant. De bodem was
dus schuin gebouwd. Aan de onderkant van de westkant
was een verbindingsluikje gemaakt naar de gang van het
huis. In de winter lagen hier antracietkolen. Vader moest
die zelf halen uit het dorp. Die kolen zaten in jutezakken.
Het bovendeel van de deur ging open en zo kon vader
de zakken met kolen leegstorten in de hos. In de gang
konden wij het luikje open schuiven en de kolenkit vol
scheppen met kolen en deze bij de kachel neerzetten.
In het huis waren twee kolenkachels, één in de slaapka
mer en één in de woonkamer. Ook hadden wij een kat of
soms twee katten. Die kregen alleen maar melk en brood.
Ze moesten vooral veel muizen vangen. Op een winter
avond lag de kat lekker achter de hete kachel. Gingen
wij naar bed, dan pakte moeder de kat. Het raam ging
open en de kat werd met een fraaie boog in de sneeuw
geworpen.
Varen
Aan het einde van het plein van Hart Zuurkool konden
de bootjes worden vastgelegd. Daarna liepen wij naar de
fietsenboet waarin onze fietsen stonden.
Herman en Kees samen op een slee in de winter van 1956,
vlakbij het Kerkmeerhuis. De slee was tamelijk breed,
zodat er melkbussen op konden staan.
November 2020
37