Dorpsnamen van de Langedijk het hier wel om een verschrijving gaat. Nemen we echter de oorspronkelijke oorkonde van 12 mei 1415 erbij, waar in aan de Langedijker dorpen stadsrecht wordt verleend, dan lezen we: Willem enz. doen cond allen luden, want onze goede lude ende gemeen ondersaten uut onzen dorpen van Langedijck, van Oudekerspel, van Noortscaerwoude, van Zuutscaerwoude ende van Broeck...". Zowel het dorp Lan- gedijck als Oudekerspel worden genoemd, zodat van een verschrijving geen sprake kan zijn. De oorkonde lijkt te bevestigen dat er een dorp Langedijck naast de andere vier aan de Langedijk was gevestigd. Als we verder lezen dan zien we: "Item so sullen wy namen alle jaer of doen ne men uut vijftich die rijckste knapen van den Langedijck twee scepenen, uut Oudekerspel twee, uut Noortscaerwoude twee, uut Zuutscaerwoude twee ende uut Broeck een, sonder rade. Ende deze zeven knapen voirscreven zullen drie jair poirter geweest hebben binnen onser stede van Langedijck, eer sy sce- penen wezen sullen."12Hier gebeurt iets merkwaardigs. Er staat duidelijk dat het dorp Langedijck twee schepenen mag leveren aan het stadsbestuur, evenals Oudkarspel, Noord-Scharwoude en Zuid-Scharwoude. Broek heeft maar één afgevaardigde in het stadsbestuur. Samen be tekent dit dat er negen schepenen worden afgevaardigd, maar de tekst vervolgt met 'Ende deze zeven knapen voir screven.". Wat staat hier nu fout in deze oorkonde? Is het noemen van een dorp Langedijk een verschrijving, of moet het aantal knapen negen zijn in plaats van ze ven? Wij menen te moeten concluderen dat de grafelij ke ambtenaar in het verre Den Haag, die deze oorkonde opstelde, in deze geen raad heeft geweten met de naam Langedijk. Bij de stedevorming van alle dorpen werd steeds de naam van een van de dorpen als stadsnaam ge bruikt, alleen niet bij Langedijk. Die stad werd genoemd naar de dijk waaraan de dorpen lagen. Begrijpelijk dat de schrijver meende uit de naam 'stede Langedijck' te concluderen dat er een dorp Langedijk moest bestaan en daarom deze naam in de oorkonde heeft opgenomen. Er heeft vervolgens geen controle plaatsgevonden of het aantal genoemde dorpen wel overeen kwam met het aantal schepenen dat in de oorkonde wordt genoemd. De conclusie is duidelijk. Er is geen dorp met de naam Langedijck geweest. Wat we vervolgens in de oorkonde over het stadsrecht missen, is de naam Veenhuizen. Dit dorp, zo hebben we gezien, betaalde wel mee, maar komt uiteindelijk niet voor in de stadsrechten van Langedijk. Ambachten en koggen Aan de stadsrechten kwam in 1426 een einde doordat de Westfriezen in de troebelen tussen gravin Jacoba van Bei eren en hertog Filips van Bourgondië voor de verliezen de partij hadden gekozen. De dorpen verloren niet alleen hun privilege, maar moesten ook een geldboete betalen. Genoemd werden onder andere Coedyck 800 cronen, Out- dorp ende Oetterkerck 500 cronen, Langedyc 3000 cronen, Oud-Nyedorp, Nyendorpe ende Winckel 3000 cronen.13 De Langedijker dorpen worden hier niet apart genoemd, zo- als die van de Niedorper kogge. Ze kregen in het Geest- merambacht wel de hoogste aanslag. Een naamsver warring zagen we ook nog kort ervoor toen op 11 april 1426 Jacoba van Beieren aan die van Kennemerland en enkele koggen een handvest gaf, Genoemd daarin wor den: 'Geestmer-Ambocht, Nyedorper-Cogge, Schager-Cogge, Langhedijcker-Cogge, Koedijcker-Cogge .14 Geen stadsna men en geen dorpen. Het blijft verwarrend wat we zien. West-Friesland bestond in die tijd uit vier ambachten: Drechterland, Houtwouderambacht, Niedorperambacht en Geestmerambacht. Hiervan bestond bijvoorbeeld het Niedorperambacht uit de Niedorper- en Schagerkogge die samen vier dorpen telden.15 Het Geestmerambacht was onderverdeeld in verschillende koggen waaronder de Langedijkerkogge en de Koedijkerkogge en telde in zijn geheel elf dorpen. De Langedijkerkogge en de Koedijkerkogge worden in dit handvest apart genoemd naast het Geestmerambacht, alsof het twee aparte gebiedsdelen betreft, terwijl deze toch onder het Geestmerambacht vielen. Het lijkt erop dat in die tijd al het gebruik van namen als ambacht en kogge niet een duidig was en menig grafelijke ambtenaar erdoor in verwarring werd gebracht. Bronnen 1. Het Utrechts Archief (HUA), Kapittel van Sint Jan, arch. nr. 222.3.2.8, inv. nr. 307. 2. Mieris, F. van (1753-1756). Groot charterboek der Graaven van Holland, van Zeeland en heeren van Vriesland. Leiden, dl. I, p. 474/477. 3. Koch, A.C.F. (1970). Oorkondenboek van Holland en Zeeland. p. 680, nr. 2379/2380. 4. Van Mieris, dl. I, 7 nov. 1299, p. 616/617; dl. II, 26 febr. 1309, p. 78; 4 juli 1318, p. 197. 5. Van Mieris, dl. II, p. 606/608. 6. Hamaker, H.G. (1876). De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche Huis, dl. II, p. 370. 7. Het Nationaal Archief (HNA), Graven van Holland, arch. nr. 3.01.02., inv.nr. 244, E.L. 25, fol. 62. 8. Noordeloos, P. (1959). Heerlijkheden in Westfriesland, p. 55-57 in West-Friesland Oud en Nieuw nr. 26. 9. Bos-Rops, J.A.M.Y. (1993). Graven op zoek naar geld. De inkomsten van de graven van Holland en Zeeland, 1389-1433. p. 378. 10. Bos-Rops, (1993), p.110. 11. Van Mieris, dl. IV, p. 295/296, d.d. 4 en 6 aug. 1414. 12. HNA, Graven van Holland, arch.nr. 3.01.01, inv.nr. 237, Register Privilegia I. 13. Van Mieris, dl. III, 12 aug. 1426, p. 847. 14. Lams, W.G. (1664), Het Groot Privilegie en Hantvest Boeck van Kennemerlandt en Kennemer-Gevolgh, Amsterdam. p.55. 15. Graaf, R. de. (1996). Oorlog om Holland 1000-1375. p. 219. Oktober 2016 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Van Otterplaat tot Groenveldsweid - Langedijk | 2016 | | pagina 18