karspeL
al eens eerc
Ier
dij na alge
Dranc
ikeriR in
Jaap Plakman
TULdJ
Maandag 9 juni 1969 verbrandde de Sint Maartenskerk
in Oudkarspel. In de Otterplaat van 2010 is daar aan
dacht aan besteed in een uitgebreid artikel van de hand
van onze oud-voorzitter Wietze Dreijer. De oorzaak:
onderhoudswerkzaamheden aan de kerk.
Het zal allicht niet de eerste keer zijn geweest dat bij dit
soort werkzaamheden een brandje in de kerk ontstond.
Omdat het dan meestal bij een 'brandje' bleef, werd er
wellicht geen ruchtbaarheid aan gegeven. Toevallig
kwam dit onderwerp ter sprake bij een bezoek van mij
afgelopen zomer bij Wil Kemmink-Hart uit Hoorn, die
een dergelijk voorval als kind van dichtbij had vernomen.
Wat was het geval?
Piet Nieman was in dienst bij haar vader, die een elek-
tro-installatiebedrijf had aan de Dorpsstraat in Oudkar
spel. Daardoor lag het voor de hand dat hij werd inge
schakeld voor onderhoudswerkzaamheden aan de kerk.
Op zekere dag moest knecht Piet dus de toren van de
kerk in voor een klus.
Dat dit niet helemaal ging zoals bedoeld was, werd
naderhand door Piets' vrouw Anna Nieman-Waijboer
(1913-2008) als volgt op rijm gezet:
De kerk in Oudkarspel
Een beginnende brand in de kerk,
Waar men in Oudkarspel nooit iets van heeft geweten,
Maar waarvan Piet Nieman en zijn vrouw
Destijds danig hebben gezweten.
't Was in de jaren dertig,
En de portemonnee niet al te vettig.
Piet werkte bij Gert Hart,
En ging dagelijks voor hem op pad;
Een klusje hier een klusje daar,
Zo schraapten zij hun kostje bij elkaar.
Op een avond zei m'n man
"Morgen zit ik op de kerk, heel bovenaan;
Dan ga ik met m'n gasfles proberen,
De goten weer te solderen,
Die zijn namelijk totaal versleten,
'k Zie boven wel, wat m'n klus zal wezen.
Verder neem ik ook wat te drinken mee,
Daarboven is niemand met koffie of thee."
Z'n vrouw, die over hem haar zorgen had,
Fietste langs de kerk of ze hem soms zag;
Een fluitje uit de hoogte van haar Piet,
Liet weten dat hij haar zag, al op haar fiets.
Hij riep en zwaaide van heel hoog,
Anna reed weg als een pijl uit een boog.
Ze had de zenuwen te pakken;
Want hield niet van die grappen.
Pfff, ze moest er niet aan denken,
Dat die ladder eens om zou zwenken.
't Liep die morgen al tegen twaalf uur,
Hij moest komen eten op den duur;
Noch om twaalf uur, noch half één,
Geen Piet die er verscheen;
Maar tegen enen kwam hij eindelijk an,
Ze schrok zich werkelijk lam;
Witter dan wit van schrik en verdriet,
Van wat hem was overkomen, die Piet.
's Morgens omhoog, dat was geen probleem,
Daar bovendien de zon zo heerlijk scheen,
't Werk vorderde een paar uur goed,
Toen verging hem opeens de moed
Hij stootte de gasfles per ongeluk om
Het hout vatte vlam; oh, oh wat stom.
Geen water present, goede raad was duur,
Hij raakte bijna geheel overstuur,
't Overschot uit z'n drinkersfles,
Vond in de vlammetjes snel z'n weg;
't Hielp niet veel, tot ineens het verlossende idee;
Hij plaste het vuurtje uit, 't leek wel een zee.
Dat was wat Piet haar vertelde, ojé.
Maar 's avonds bij het slapen gaan,
Was het met de schrik nog niet gedaan.
Steeds maar weer turen naar die toren,
Terwijl hij alle klokslagen steeds moest horen.
De ochtend erna kon hij weer rustig naar z'n werk.
Want in 't zonnetje stond nog steeds
Die Oudkarspeler kerk
Oudorp, oktober 1993
Oktober 2014
39