T I ram aan d He ranged llijk Evert v.d.Plas Rien van Zuijlen Inleiding In 2007 was één van de thema's in 't Regthuis: 'Langedijker Transport'. In het volgende artikel wordt een overzicht gegeven van de achtergrond bij de expositie, aangevuld met de openingsspeech van Evert van der Plas. Vanaf het ontstaan van de Langedijk is deze omgeving gekenmerkt door het vele water. Alleen de kilometer slange Dorpsstraat (later Dijk en Dorpsstraat) maakte vervoer over land mogelijk via de Twuijverweg naar Alkmaar. Langs deze route trof men handkarren aan in alle soorten en maten, hondenkarren voor de venters en paardenkarren voor het grotere vervoer. Alleen de zeer welgestelden, zoals de dorpsdokter en de burgemeester, konden zich een koets veroorloven. Het water was veelal ondiep en de enige manier om het Geestmerambacht te verlaten was via een sluis of door middel van een overhaal. Het is daarom niet zo verwon derlijk dat de schuiten van hout waren en door hun vorm aangepast aan het doel waarvoor ze dienden. Zo waren er bijvoorbeeld speciale veepramen waar de koeien over dwars in konden staan. De voortbeweging ging handma tig: kloeten of, als de wind gunstig was, met behulp van een klein zeil. Buiten het Geestmerambacht maakte men gebruik van damschuiten. Deze voeren naar Alkmaar en Amsterdam en deden dat op windkracht of werden voortgetrokken door een trekvaart met behulp van een paard als daar geld voor was. Was er geen paard dan moesten de vrouw en kinderen van de schipper 'in het haam'. Vanaf circa 1900 kwamen de stalen schuiten in trek. Ze hadden minder onderhoud nodig en gingen langer mee. De vlet, het stekertje en het kloetbootje deden hun intre de, maar de voortstuwing was nog steeds handmatig. Een grote sprong voorwaarts vormden de eerste gemoto riseerde vrachtschepen. De afmetingen konden nu aan zienlijk groter worden, want voortstuwingskracht was er genoeg. De grootte bleef echter noodgedwongen beperkt tot de afmetingen van de Broeker sluis. Om die reden besloot men in 1940 de oude sluis van Broek te vervan gen door een nieuwe, waar aanzienlijk grotere schepen in konden. De Firma van Schoorl met hun 'Trio's' voer dagelijks op Alkmaar en Amsterdam. Railvervoer De uitvinding van de stoommachine in 1777 door James Watt, betekende het begin van de industriële revolutie. Voor die tijd was de kracht enorm en de mogelijkheden leken onbegrensd. Stoommachines kwamen op voertui gen, watergemalen, landbouwmachines, hei-installaties en vanzelfsprekend op schepen. Een nieuwe vinding was de trein; een op stoom voortgedreven voertuig, rijdend op stalen wielen op stalen rails. De snelheid was groots en de kracht leek ook hier onbegrensd. Ook in Langedijk wilde men met de tijd meegaan en zocht men aansluiting op het inmiddels aangelegde treinnetwerk Amsterdam- Haarlem-Alkmaar-Den Helder. Er kwam een goederenspoor tussen Broek op Langedijk en Alkmaar. Het eindpunt van dit lijntje en tevens het rangeerterrein lagen in het toen nog open Zuiderdel. Zo kon men direct de handelswaar (kool en aardap pelen) van de akkerschuiten overladen in de treinwa gons. Treinladingen vol gingen richting het zuiden en vooral naar Duitsland. Later werd vanaf het spoorter- rein in Broek ook personenvervoer geregeld van en naar Alkmaar. Een andere spoorverbinding werd aangelegd in Noord- Scharwoude. Vanaf het veilingterrein kwam een spoor lijn richting het oosten en vond bij het station Noord- Scharwoude (feitelijk in Heerhugowaard) aansluiting op de lijn Alkmaar-Den Helder. Wegvervoer Alles ging op stoomkracht, zowel het goederenvervoer als later het personenvervoer. Echter, met de komst van de verbrandingsmotor (benzine en later diesel) kon men ook grotere vrachtauto's laten rijden. Bussen en vracht wagens namen langzamerhand het werk van het spoor over. In 1972 besloot men de spoorverbinding tussen Broek op Langedijk en Alkmaar op te heffen. In Noord- Scharwoude gebeurde dat in hetzelfde jaar. De rails wer den in de jaren daarna opgeruimd. Nu menig vervoerder de beschikking kreeg over een vrachtwagen of een vervoerder inhuurde, betekende dit nog niet dat de wegen hierop afgestemd waren. Alle ver keer moest nog steeds langs de smalle Dorpsstraat die daar absoluut niet geschikt voor was. Herinneringen van Evert van der Plas Wij woonden vroeger in de oude NH pastorie in Noord- Scharwoude, tegenover Concordia. In de jaren '50 gaf de operettevereniging Caecilia wel vijftien tot twintig uit voeringen. De bezoekers kwamen met auto's en bussen naar het dorp. Op de stoep van drogisterij Bakker in Noord- Scharwoude stonden we de auto's en bussen te tellen die de Kerkelaan inreden. Daar was de parkeerplaats op het grasveld bij de Openbare Lagere School. Je kon toen aan de nummerborden zien uit welke provincie ze vandaan kwamen: G en GZ dat was Noord-Holland, H en HZ die kwamen uit Zuid-Holland. Ook zag je veel een B, die kwamen heel over de Afsluitdijk vandaan en een enkele keer zelfs een auto of bus met de letter A uit de provincie Groningen. Na 1953 ging dat niet meer. De auto's kregen allemaal an dere nummers en daar kon je niet aan zien waar ze weg kwamen. Op jonge leeftijd schreven we de nummers van de auto's op, maar dat deed iedereen toch wel. Bij mij ging dat nog wat verder. Ik had een oom die bij Houthandel Eecen chauffeur was: ome Dirk Blaauboer. Er was ook nog Tinus Ooms, door mij ome Tinus genoemd. Met hen Oktober 2007 29

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Van Otterplaat tot Groenveldsweid - Langedijk | 2007 | | pagina 30