1
nsuminm
m
Glasgerinkel bij pastoor
De oude R.K.kerk en links daarnaast de pastorie waar een steen door de ramen werd gegooid.
Maar hoe gaat dat in een dorp, de één hoort dit en de ander
doet er nog een schepje bovenop. Geklets genoeg.
Zo kwam het dat op 7 maart, dus twee weken na het
gebeurde, pastoor Van Honschoten zich weer meldde op
het raadhuis bij burgemeester Kroon. Hij vertelde, dat zeer
waarschijnlijk Cornelis Hart en Albert Borst uit Oudkar
spel de glazen bij hem hadden ingegooid.
Ook pastoor was namelijk op zijn manier op de detecti-
vetoer gegaan. Bij die gelegenheid had hij van Maartje
Metzelaar vernomen, die een kroeg in Noord-Scharwoude
hield, dat gemelde personen daar tussen kwart voor één en
één uur waren aangekomen en er zeer verweerd uitzagen.
Dat het ook zeker scheen te zijn dat genoemde personen
ten huize van Jan Klinker te Zuid-Scharwoude één of twee
glazen zouden hebben stukgeslagen.
Dat ze zeer veel drank hadden gedronken en genegen
schenen te zijn om baldadigheden uit te voeren. Verder
had hij nog vernomen dat Jan de Wit zou hebben gezegd:
,,Ik weet wel waar die stenen vandaan komen. Albert Borst
is zo vriendelijk tegen mij, dat is vast wel omdat ik wat
weet van hem." Dit was dus tot zover het speurwerk van
de pastoor.
Natuurlijk moesten hierna de jongemannen Albert Borst en
Cornelis Hart aan de tand worden gevoeld. Ze verklaarden
ten eerste: wel bij Maartje Metzelaar te zijn geweest, ech
ter niet verweerd, maar juist op hun gemak. Ten tweede:
niet te weten waarvan Jan de Wit de uitdrukking over de
stenen vandaan had. Ten derde: dat hij, Albert Borst, wel
vriendelijk tegen hem was, maar dat hij dit tegen iedereen
was. Ten vierde: ze erkenden wel dat ze in de late avond bij
Jan Klinker waren geweest met nog veel meer jonge kna
pen. Ze wisten ook wel dat daar een glas gebroken was,
maar van baldadigheden wisten ze verder niets af.
Ook Jan de Wit moest weer aan de tand worden gevoeld
over de verklaringen van de heer pastoor. Jan verklaarde
echter al deze beweringen nooit te hebben gedaan.
Opnieuw was de zaak op een dood spoor. Niemand wist
iets nader te verklaren. De burgervader liet het er bij zitten.
Misschien had hij zijn vermoedens, maar daar bleef het bij.
Meneer pastoor sliep weer rustig achter zijn nieuwe ramen,
misschien met af en toe een nachtmerrie, maar daarmee
was de zaak ten einde. De verhoudingen tussen protestant
en katholiek waren in die tijd nogal scherp. Ook daarom
moest misschien de zaak zo gauw mogelijk de doofpot in.
Oktober 2006
39