.htm;
a<c
O O Cl
door Jan IJff
In 1939 werd hier aan de Langedijk de laatste noodslach-
ting verricht. Wat was dat nou precies, hoe ging dat en
waar vond dat plaats. Om hier achter te komen, gaan we
zo'n gebeurtenis uit het verleden volgen.
Een koe, die rustig in het weiland liep te grazen, kreeg
dorst en waagde zich aan de slootkant om wat te drinken.
Die slootkantjes waren maar al te vaak slap en blubberig.
Het arme beest geraakte dan ook daardoor in sloot en ver
dronk jammerlijk. Hoewel een koe goed kan zwemmen,
was de oorzaak van de verdrinking dat de poten steeds
dieper wegzakten in de slappe grond. Als er dan geen
menselijke hulp bij kwam, was er geen redden meer aan.
Zo'n koe, die gezond van lijf en leden was, mocht echter
niet naar de gewone slager om daar te worden geslacht.
Het beest moest naar de noodslachtplaats. Deze regeling
was niet alleen van toepassing op zo'n verdronken koe,
maar gold ook voor andere dieren. De oorzaak kon ko
men door ziekte of een gebroken poot, een dood geboren
kalf of veulen, waardoor ze niet op de normale manier
mochten worden geslacht. Deze dieren gingen naar de
noodslachtplaats. Deze noodslachtplaats was gevestigd in
Oudkarspel, in de voormalige slagerij van J.Mosk, thans
genummerd Dorpsstraat 862. Dit pand was als zodanig
niet meer in gebruik, aangezien het als slagerij was opge
heven. Het was echter nog wel voorzien van een slachthal,
hijskatrollen, een hakblok, een weegtoestel en andere be
nodigde slagersgereedschappen. Zo'n noodslachter werd
door de gemeente aangesteld.
i
De noodslachting
Laten we ons bepalen tot de verdronken koe. De eigenaar
van het dier ging naar Mosk toe met het bericht van de
verdrinking. In de meeste gevallen werd dan een grote
schuit gebruikt voor het vervoer van het beest.
In die tijd ging overigens bijna alle vervoer nog over het
water. Met veel moeite werd de koe in de schuit gehesen
en werd varend vervoerd tot achter de noodslachtplaats.
Dan kostte het nog wel de nodige inspanning om het in de
slachthal te slepen waar dan begonnen werd om het met
zorg van de huid te ontdoen.
Deze huid werd vervolgens de volgende morgen met een
vrachtrijder meegegeven naar Alkmaar.
Zo'n huid had een zekere waarde en ging verder naar de
leerlooierij. De vrachtrijders, die nog met paard en wagen
reden, hadden onder de wagen een speciale bak waarin
deze huiden werden vervoerd.
Het dier werd ontdaan van alle ingewanden, die wel
bewaard moesten worden in verband met de keuring.
Eenmaal gehesen aan de grote katrollen in de hal, moest
de keurmeester komen. Aan deze moest eerst een bericht
worden gezonden, wat overigens niet zo moeilijk was,
want hij woonde in Noord-Scharwoude.
Het was de heer Frielink uit de Oosterstraat. In dit geval
was de keuring niet zo moeilijk daar het een gezonde koe
was. Er werden aan alle kanten stempels op gedrukt als
bewijs van goedkeuring.
De verkoop
Was het eenmaal zo
ver, dan moest de
verkoop beginnen en
liefst zo snel mogelijk.
Zo'n koe moest in een
paar dagen aan lap
pen, biefstuk, gehakt
en zelfs rollade wor
den verwerkt en ver
kocht voor een billijke
prijs.
De bekkenslager werd
hiertoe ingeschakeld
en in dit geval was dat
Freek Moeijes.
In andere gevallen de
bekende dorpsom
roeper die altijd met
zijn bijnaam werd
genoemd, Piet van
Brandje.
De slagerij van Piet Mosk (rechts) werd later opgeheven en deed daarna, tot 1939, dienst als noodslacht-
plaats.
20
Oktober 2005
i