jaar geleden
De Gas i dag
door Cees Rutzen
In den jaare 1517 was het gewone volk omtrent Langedijk
en in geheel Noord Holland zeer eenvoudig en behoeftig
in haar huishoudinge en kledinge, zij gingen meest met
hulsten en klompen, de vrouwe met stompelinge om de
kuyten en met basuinen aan de voeten. In 't gehele dorp
aan Langedijk waren geen meer dan 2 a 3 paar schoenen,
dewelk bewaard wierden, wanneer de burgemeesters na
den Haag trokken.
En op reis zijnde hadde ieder zijn eigen knoppeldoek met
eeten in dus-zak. De vrouwe waste haar lijnwaaten
(inplaats van Zeep) met duyvedrek. Als ze haar kap
zoude zetten en haar optoojeden kieke ze in een water
pot, ofte in een emmer vol water.
Tot Schoerl kogt men op de Maandagsche weekmarkt een
zak tarwe voor 12 stuiver, een zak rogge voor 8 stuiver, de
zak kurn of garse voor 4 stuiver, 33 eieren voor 1 stuiver.
Het maalloon voor een zak was één oortje. Als een man
uit Schoerl met een spa of graaf hadde gehakt, zoo hadde
hij drie grootte verdient. Een huistimmerman hadde niet
meer als twee stuiver en op zijn eigen kost daags, een
snijder of kleermaker, een stuiver, waarruit men bespeu
ren kan, dat het geit in oude tijden zeer sober is geweest.
Bovenstaande aantekeningen vond ik in een oude
bewaard gebleven krant.
Verklaring woorden:
- stotnpelinge; waarschijnlijk zwachtels (stompelen opber
gen)
- hulsten; soort klompen (hulsteren verstoppen), ver
gelijk hulften voor klompen in West-Fries
- basuinen; waarschijnlijk puntige muilen
- knoppeldoek; zakje of builtje om iets in te bewaren (knoop-
doekje)
- dus-zak; diefzak? ofdiesek op z'n West-Fries
- lijnwaaten; ondergoed/beddelinnen etc.
- oortje; oude munt
- grootte; een groot was een oude munt
door jan IJff
Twei ouwe spreêwe uit Oudkarspel
moste op een dag nei Broek.
Omdat ze deer femilie hadde,
ginge ze samen op bezoek.
Ze hadde deer een neef en nicht,
die weunde op 't Oxhoofdpad.
Niet in de nok van 't tweide huis,
maar op de vierde lat.
Die neef en nicht die hadde zoid:
"Kom den maar teugen elf.
Den ete jullie lekker mee.
Eerst nag een slok vezelf."
Deer zate den die neef en nicht,
't Liep teugen half ien.
Maar hoe ze ok keke nei de noord,
d'r was gien spreêw te zien.
't Was tien voor vieren en jawel,
deer kwamme ze oindelijk an.
"Wat benne jullie nou toch laat,
weer komt dat nou toch van?"
"Ja", zoide de Oudkarspelaars,
"we hewwe d'r voor staan.
Maar 't was zuk verlegen lekker weer,
we ben maar lopend gaan."
Oktober 2001
33