.Befje Zruimlam. de
door Jan IJ ff
Zo werd ze genoemd. Haar naam, in één adem met haar
beroep. Tegenwoordig zou ze zeker anders worden
genoemd. Haar naam, zoals ze werd ingeschreven in de
Burgerlijke Stand, was Elisabeth. Ik denk dat ze zich nu
bekend zou maken als Elly of Liza Zuidam, van beroep
'Nostalgisch hoofdtooi-verzorgster'. Dat klinkt toch beter
in deze tijd.
In ons vorige nummer verhaalden wij al van de gezusters
Poppes, kappen- en hullenplooisters. Betje woonde later
in hetzelfde huisje in Zuid-Scharwoude.
Hul en boerenhoedje
Maar laten we terugkeren naar Betje en naar de omstan
digheden en de tijd waarin ze leefde. Ze werd geboren te
Oudkarspel op 28 juni 1878 als dochter van Bartholomeus
Zuidam en Anna Kramer. Haar vader had een manufac
turenwinkel aan het zuideinde van Oudkarspel.
Een tamelijk druk beklante zaak, waarin Betje een goede
steun was. In die tijd werd door veel vrouwen aan de
Langedijk, en overigens in de hele regio, nog heel veel de
hul gedragen met daarop het boerenhoedje. E
en echte West-Friese dracht. De hul was een soort kanten
mutsje waarin op een speciale manier plooien werden
gelegd.. Daarop werd het boerenhoedje geplaatst.
Deze hoedjes waren destijds afkomstig uit Frankrijk en
vervaardigd van stro. Ze worden nu echter al lang niet
meer gemaakt. De hulletjes (of hultjes zoals een Westfries
't uitspreekt) moesten zoals gezegd, op een speciale
manier worden geplooid. Betje leerde dit vak, want zo
mag het gerust worden genoemd. Lang niet iedereen
beheerste dit mooie plooiwerk.
De hul met daarop het boerenhoedje.
Toen in wat later jaren het dragen van de hul steeds min
der werd en op veel plaatsen geen plooister meer was te
vinden, kreeg Betje het steeds drukker.
Er ontstond een klantenkring die zich uitstrekte tot
Andijk, Bergen, De Weere, Tuitjenhorn en Schagen.
Het plooien was niet alleen een heel precies werkje, maar
ook erg tijdrovend. Eerst werden de huiletjes met stijfsel
bewerkt en glad gestreken. Dan kwamen de hete strijk
bouten van pas en volgde het plooien met de plooien-
mangel. Het voorste deel van de hul, wat op het voor
hoofd kwam, daar werden de plooitjes nog eens extra
bewerkt met een mesje. Het doel hiervan was om de
scherpte van de fijne plooitjes extra te accentueren. Dit
bewerken werd 'nippelen' genoemd. Bijzonder was het
feit dat de hete bouten werden verhit in een echte ouder
wetse vuurpot. Het vuur daarin werd gestookt met bri
ketten.
De klantenkring
Dat Betje een echt beroep uitoefende bleek in de bezet
tingstijd. Door de grote schaarste aan brandstof in de oor
logsjaren kwam ook Betje in moeilijkheden.
Ze ontving echter een extra toewijzing van het
Distributiekantoor voor aankoop van briketten en kon
daardoor haar werk voortzetten. Rijk is ze er niet van
geworden, hoewel ze het altijd heel druk had.
Zo druk zelfs dat ze geen tijd heeft kunnen vinden om te
trouwen. Ze kon ook niet rijk worden omdat ze nooit veel
geld voor haar werk heeft ontvangen. In het allereerste
begin slechts 2 cent per stuk. Later 3 tot 5 cent. In de jaren
na de oorlog werd er twee kwartjes voor berekend, wat
gezien het vele werk heel weinig was. Het was voor haar
meer de voldoening die het werk gaf dan het geld.
Betje Zuidam hier achter het plooienmait geitje.
In het jaar 1943 ging Betje verhuizen van Oudkarspel
naar Zuid-Scharwoude, zoals gezegd in het huisje van de
gezusters Poppes, waar ze tot haar tachtigste het vak
bleef uitoefenen, hoewel de klantenkring steeds kleiner
werd. Op 16 februari 1963 overleed ze en we kunnen
gerust zeggen dat ze kon terugzien op een arbeidzaam
leven, waarin ze een bijzonder vak uitoefende.
Bron: - Krantenartikel over Betje Zuidam
- Geb.-,huw.-,overl.reg.l Bev.reg ;Reg.Arch. Alkmaar
Oktober 1999
7