De ijskoude winter van 1844/1845 en de zomer daarop.
Als twee honden vechten om een been..(door jan um
In het archief van Langedijker Verleden wordt een
copie bewaard van een weerkundig verslag dat in
1845 door C.P.Swager uit Noord-Scharwoude is op
getekend. Hieronder staat dat complete verslag ver
meld, inclusief een soms wat vreemde spelling. Al
leen is hier en daar een leesteken toegevoegd voor
de leesbaarheid.
In de laaste dage van November 1844 is 't begonnen
te vrieze, zeer streng, en het geduurd 16 weke met
neiging dooijweer. Daar in tusschen gedurig strenge
vorst.
Den 8 Maart 1845 haalde Pieter Pover en Jan Swager
rijt (rijdende) de polder over het ijs zware geladen
wagens met hout en paard daarvoor.
Den 14 Maart, zijnde Palmzondag, ware het zo koud
dat verschijdene dienaars (dominees) niet predikte
en vele mense en ik ook de ganse dag het huis niet
uitginge. Het vroor te plaatse dat het nooijt gevrore
had.
Den 20 Maart is het kanaal nog open gezaagd van
Amsterdam tot het Nieuwe Diep.
Den 21 Maart ginge arre slede nog naar zij melde
nog vriesend weer.
Den 22 Maart open, het dooit met onweer.
Den 23 Maart was het Paasmaandag, zag ik nog een
slee agter mijn huijs langs het ijs gaan, met een kalf
daar in en 2 man daaragter, naar de slager gaan van
Tijs Borst.
Den 28 Maart ging het meestal regen.
April was groeizaam en droog. Daar werd veel hooij
geteeld.
Een koele zomer met weijnig warmte en nat weder.
Daar alles zeer goed geteeld, uitgezondert de
aardappele, die stonde zeer voordelig tot het bloemen
toe. Toen krege zij, zo men het noemde, een ziekte of
rottigheijd, zodat zij bijna alle onbruikbaar waare.
En niet alleen in ons land, bijna in alle lande.
Zoo die nog zo wat goed werde verkogt voor 20 gul
den de De graanne ware voor 30 gulden het mud.
De paardebone 10 a 12 het mud. En zoo was alles
vreezen duur. Zo zag het er voor de arme man zeer
slegt uijt, maar God verzag het. Wij krege een zagte
en open winter daarop.
Van dit alles zijn ik oog getuige geweest.
Het is in de tegenwoordige tijd haast niet voor te
stellen waarover mensen vroeger konden ruziën en
het zo op de spits konden drijven. Maar deze ge
schiedenis is dan ook al lang geleden gebeurd, na
melijk in het jaar 1736. Het speelt zich af in Zuid-
Scharwoude.
De aanleiding.
Zuid-Scharwoude was in die jaren nog een klein dorp
met ongeveer 450 inwoners en hoofdzakelijk boe
renbedrijven. Ondanks dit kleine aantal was er wel
een dominee. De kerk, daar draaide alles om en het
gebouw stond dan ook centraal in de gemeente.
Heel veel belangrijke dingen werden geregeld van
uit de kerk. Vaak werden de kleinste kleinigheden
besloten door de Kerkeraad en vastgesteld in een
besluit. Kortom, alles draaide in en om de kerk.
Zo had de Kerkeraad al in haar vergadering van 16
juni 1715 een besluit genomen dat de predikant de
helft van de wijn kreeg die er overbleef wanneer
het Heilig Avondmaal was gehouden. Je kunt je voor
stellen dat dominee wel wat invloed had op zo'n
besluit. Hij was immers de voorzitter van de Kerke
raad en de leden hadden veel met hem te maken.
De andere helft van de wijn was voor de kóster. In
die tijd was dat meester Cornelis Koeman. De koster
had niet alleen het kosterswerk te doen, maar was
in de eerste plaats schoolmeester. Daarnaast was hij
voorzanger in de kerk en ook nog grafdelver, een in
die tijd veel voorkomende gecombineerde functie.
Uit de vorengenoemde baantjes waren er nog wel
een paar werkzaamheden voor hem, zoals het net
jes houden van het kerkhof. Ja, Koeman was toch wel
een belangrijk man in zo'n kleine gemeenschap waar
iedereen op z'n tijd mee te maken had.
Dwarsbomerijen.
Misschien was het wel door de belangrijkheid van Koe
man dat hij het niet zo goed met de dominee kon vin
den, die natuurlijk ook meende belangrijk te zijn. In
ieder geval was de verhouding tussen die twee slecht
te noemen. Als ze elkaar een beetje dwars konden zit
ten, dan zouden ze dat zeker niet laten.
Toen in december 1736 weer het Heilig Avondmaal was
gehouden, wachtte dominee vergeefs op zijn aandeel
in de wijn die was overgebleven en waarvan hij, zoals
was afgesproken, de helft zou krijgen. De dominee
wachtte een paar dagen, maar al wat er kwam, de wijn
niet. Dat zat hem helemaal niet lekker, vooral omdat
het hem met de Kerstdagen goed van pas kwam. Bo
vendien had hij er helemaal op gerekend.
Drie dagen voor de Kerst zond hij zijn dienstmaagd
Geertrui naar Koeman. Zij moest namens de dominee
zeer nederig vragen wanneer het meester gelegen zou
komen om zijn aandeel in de overgeschoten wijn, op
gelijke wijze men reeds meer dan 20 jaar tot zijn ge
noegen ontving, aan dominee te geven. Dat was toch
zeker netjes gevraagd. De dienstbode die haar lesje
goed had geleerd, zei er ook nog bij dat ze met twee
lege flessen was gekomen, dan kon meester die wel
voor dominee vullen.
-4-