Bruggenonderhoud.
Hadden Langedijkers watervrees? (door jan uw
We weten dat er vóór de verkaveling veel bruggen in Langedijk waren. Voetbruggen naar de talloze eilanden.
Onderhoud kwam vaak ten laste van de bewoners van die eilanden. De plaatselijke timmerman en schilder
hadden er dan ook vaak een klusje aan. Maar soms woonde op zo'n eiland iemand die dat ook wel kon, soms met
hulp van een andere bewoner. In het kasboek van Jan Snijders, destijds schuitenmaker op de Boomgaard te Zuid-
Scharwoude, vonden we de volgende boekingen:
1947
Juli 16
een plank in de brug
en 4 slotschr(oeven) in een lat
C.de Jong
4,-
Aug. 22
lat op de brug
J.Snijders
0,30
Sep. 6
lat op de brug
A.Zuidscherwoude
-
0,30
Sep. 15
brug geteerd
C.Kout
-
3,-
1948
Juni 14
lat op de brug
J.Snijders
0,40
Aug. 4
geteerd
Jb Komen
3,75
11,75
1949
Juni 17
2 latten
0,60
1950
Mrt 23
3 latten
0,90
Mei 27
4 pond groene verf
8,-
3 pond rood
-
6,-
3 kan carbol
-
1,50
12 stuks 1/2x8
-
5,76
12 slotschroeven
-
1,20
2 1/2 uur
-
3,75
P.Snijders 31 uur
-
31,-
Er moest dus alle jaren wel iets aan de brug gebeuren. Alle bewoners moesten hier aan meebetalen, getuige de
aantekening van enkele namen; bet(aald) Clazien (van der Vliet), J.Bruin, Bekman (Henk Kleinbekman), Kout,
J.Snijders, Jb Komen, ZS Scharwoude (gemeente?), Jb Zijp.
Hoewel de Langedijkers midden en rondom in het
water zaten gingen ze er toch in sommige opzichten
zuinig mee om. Ze benutten het op veel manieren. Elk
huis stond aan het water waardoor iedereen ook een
zogenaamde 'stoep' had aan de slootkant, waar de
potten en pannen werden gewassen. Ze voeren over
het water naar hun akkertjes en vervoerden de door
hen verbouwde producten per schuit naar elders. Ze
schrobden de straat en boenden de stoep en werden
een schoon en proper volk genoemd, maar... zichzelf
wassen beperkte zich tot één maal in de veertien da
gen. Hoogstens werden tussendoor de 'biene wossen',
maar daar bleef het bij. Zo was het althans in de jaren
tot 1920 en nog veel later in de tijd.
Misschien stak het platteland nog gunstig af bij de ste
den. De Amsterdammer ging wel erg weinig fn de
tobbe, slechts zes maal per jaar, in plaats van de ge
wenste 52 keer. Dit staat in een artikel naar aanleiding
van een onderzoek te lezen. In het jaar 1951 beschik
ten ruim 60.000 van de 220.000 huizen in Amsterdam
over een douche of badruimte. Het bleek evenwel dat
daar nauwelijks gebruik van werd gemaakt. De meeste
van deze ruimtes werden als kast of voor andere doel
einden gebruikt. De wekelijkse wasbeurt in de tobbe
met waswater, dat door het hele gezin werd her
gebruikt, bleef de gewoonte. Dit ging door tot ver
in de jaren vijftig. De stijgende welvaart, vanaf de
jaren zestig, zorgde voor een revolutie in de bad-
gewoonten. Dit ging door en in plaats van een nood
zakelijk kwaad werd het baden een aangename ont
spanning in steeds mooier wordende badkamers.
Ook in onze dorpen was het wassen van het lichaam
voor velen een plaag en werd het vaak een week
uitgesteld. Ook werd er soms wel schoon ondergoed
aangetrokken zonder zich te wassen. De hygiëne
stond duidelijk op een heel laag pitje.
Natuurlijk probeerde daar een aantal mensen wat
aan te doen. Vooral de vereniging 'Het Witte Kruis'
deed daar erg haar best voor en trachtte de mensen
een betere hygiëne bij te brengen. Plannen waren
er genoeg maar werden vaak afgedaan met een
smoesje zoals:"Klaasbuur wast z'n oigen maar twei
keer in een jaar en hoi is nooit ziek!" Vaak waren
echter de financiën het grote struikelblok.
-23