Om in Amsterdam orgeldraaier te mogen zijn moet
je kunnen aantonen datje asociaal of invalide bent.
In ieder geval moetje niet in staat zijn om te werken,
anders krijg je geen vergunning. Vader De Wit zou
zich waarschijnlijk omdraaien in zijn graf als hij wist
dat zijn zoon orgeldraaier is geworden. Moeder vond
het allemaal wel goed.
Jan had een onstuimig verleden. Hij was leerling
analist, leerling-journalist, actuaris (wiskundig
adviseur) en nog meer, maar al die baantjes hield hij
niet langer dan een paar maanden vol. Toen hij 25
was kon hij een baantje krijgen als nachtwaker. Zo'n
baan had hij al lang naar uitgekeken, maar na een
jaar was dit ook afgelopen. 'Ik hoefde alleen maar
wat te prikken en te klikken', zei hij, en dat liep
natuurlijk fout.
Na schoonmaker in verschillende hotels en spoorweg
man kwam hij door wat bedrijfsdiefstallen in
voorarrest. Hij kreeg toen zo'n spijt van alles wat hij
gedaan en niet gedaan had dat hij duidelijk zag dat
het zo niet door kon gaan. Hij nam toen het besluit
om sociale psychologie te gaan studeren.
Samen met een groepje studenten werd besloten een
sociologisch onderzoek te doen naar de draaiorgels.
Door dit onderzoek werd Jan de Wit bijzonder
gefascineerd door het instrument. Zodanig zelfs dat
hij zijn studie eraan gaf en via de contacten, die hij
met diverse personen had gelegd door zijn studie, in
de draaiorgelwereld terechtkwam. Hij begon eerst
als hulp, maar dit veranderde toen hij een erfenis
van zijn vader ontving.
Met dit geld werd het slim aangepakt want hij richtte
een stichting op. Had hij dit niet gedaan dan zou hij
een groot deel van dit geld hebben moeten afdragen
aan de belasting. In de loop der jaren was er namelijk
een aanzienlijke schuld ontstaan.
De stichting 'Draaiorgel Carillon' kreeg het orgel dat
die naam droeg in huurkoop van de verhuurder
Perlee. Jan moest op zijn beurt elke week 120 gulden
huur aan de stichting betalen.
"Dat is te doen'" zei hij zelf, 's morgens om 10 uur
beginnen tot 's middags 4 uur. De inkomsten zijn dan
vaak meer dan 10 gulden per uur. Aan de andere
kant ben je vaak afhankelijk van het weer."
De reparaties aan het orgel namen veel tijd in beslag.
In zo'n geval ging hij met een andere orgelman mee
om toch wat te verdienen. Daar werden duidelijke
afspraken over gemaakt. In het begin geneerde hij
zich om geld te vragen aan de mensen. Later werd
dat beter en wel om de volgende reden, die hij als
volgt beredeneerde: "Je brengt door de gezellige
muziek van het orgel veel blijheid en vrolijkheid en
dat moet ze toch wat waard zijn."
Waar Jan de Wit woonde? In een klein kamertje in
het 'Huis van gesneden katers', zoals hij zijn onder
komen betitelde. Er woonden alleen mannen, vogels
van diverse pluimage. Het was er nogal deprimerend
en daardoor werd 's avonds vaak de kroeg opgezocht.
Trouwen? "Wie wil er nou een orgelman? Hoogstens
kunnen wij alleen nog een vrouw met een houten
poot krijgen." Jan had echter, na al zijn omzwer
vingen en zijn vele betrekkingen, zijn bestemming
gevonden. Hij was erg aan zijn orgel verknocht en
noemde het zijn 'levenskameraad' en zei resoluut:"
Dit blijf ik altijd doen!"
Dit is een bewerkt krantenartikel dat in 1971 is
verschenen. Omdat dit echter een oud-plaatsgenoot
betreft is het interessant genoeg om te registreren.
We kunnen hier nog aan toevoegen dat Jan, enkele
jaren na het schrijven van genoemd verslag, toch een
vrouw schijnt te hebben ontmoet. Helaas is deze
kleurrijke figuur een paar jaar terug overleden.
Voor gezellige muziek moet men toch wat over hebben.
Jan de Wit. Hoe kom je ertoe om orgeldraaier te worden?