mm
13?
De kreeftenfuiken van
Simon Halfweeg
- 21 -
kapte hij in een speciaal plekje in
een bos in de buurt van Manjimup
(ruim 300 km. ten zuiden van Fre-
mantle). Het maken van de fuiken
heeft hij zichzelf geleerd, ook was
hij bedreven in het maken van lij
nen en drijvers. Hij maakte hon
derden splitsen in zowel nylon als
sisal touw. Om de duurzaamheid
van sisal te vergroten behandelde
hij het zelfs met teer. Simon Half-
weeg was een man die wist wat
hard werken was. Na al deze voor
bereidingen moest hij twee dek-
knechten huren en naar Cervantes
(ongeveer 180 km noordelijk van
Fremantle) varen. Daar moest hij
dan de beste visgronden vinden,
de diepte voor de fuiken bepalen
en daarbij ook de juiste tijd om ze
overboord te zetten. Deze leerperi
ode duurde drie seizoenen. In het
derde seizoen 1964-1965 werkte
zoon Terry samen met vader als
dekknecht. Simon regelde het zo,
dat als het kreeftenseizoen voorbij
was, hij de boot van Mosman Bay
naar de botenhelling van Coleman
in de haven van North Fremantle
kon varen om daar aan het on
derhoud van zijn schip te werken.
Eerst moest de mast dan met een
kraan van boord gehaald worden
want hij kon zo niet met mast en al
onder de Fremantle Traffic Bridge
doorvaren. Hij onderhield het schip
helemaal zelf, af en toe geholpen
door Terry in het weekeinde. Al
leen als er een paar planken ver
vangen moesten worden, werd dat
gedaan door specialisten van de
werf van Coleman waar het schip
lag voor onderhoud. Als het schip
weer terug gevaren was na de on
derhoudsbeurt en klaar was voor
het nieuwe visseizoen, moest de
mast er weer op geplaatst worden.
Simon legde dan altijd een zilveren
munt onder de mast, zonder twijfel
een gebruik dat hij van Wieringen
had meegenomen.
Deze fuiken werden onder
meer van "Ti-Tree" takken en rotan
gemaakt. Van bepaalde soorten
ti-tree is de olie bekend als farma
ceutisch middel. De ti-tree, groeit
als struik met 15 tot 30 rechte stok
ken ongeveer 1,80 meter hoog met
bladeren aan de uiteinden. Voor de
fuiken worden takken uitgezocht
die van onder circa 1,5 cm dik zijn
en van boven 1 cm. De fuiken heb
ben de vorm van de klassieke bijen
korf met een ongeveer 30 cm lange
inwendige hals met een doorsnee
van 20 cm. De vlakke onderkant is
1,2 meter in diameter en de hoogte
is 50 cm en loopt verder taps naar
de hals. Het geheel is een vlecht
werk van rotan en ti-tree takken
op een raamwerk van 6 mm dik
betonijzer. Om te kunnen vlechten
dienen de takken eerst soepel ge
maakt te worden in kokend water.
Daartoe had Simon twee 205 liter
olievaten aan elkaar gelast waarbij
de bodem van de bovenste verwij
derd was. Zodoende had hij een
lange cilinder die met een steun
onder een hoek van 45° op de
grond gezet werd met de opening
ongeveer op heuphoogte. De cilin
der werd gedeeltelijk met water en
stokken gevuld en daaronder werd
een houtvuur gestookt. In een on
derstel als mal werden gaten ge
boord in een cirkel ter grootte van
de hals. Daarmee werd met rotan
de hals gevlochten. De halzen wer-
Kreeftenvangmand
den in kleine series gemaakt. Daar
na werd de hals omgekeerd en de
staven om en om gebogen voor het
vlechten. Naarmate de bovenkant
bereikt werd, konden de takken in
gevlochten worden en dit gebeur
de met overlappende groepen van
drie tot vier stuks. De staven wer
den om de stokken gebogen. Als de
juiste hoogte was bereikt werden
de staven naar binnen gebogen en
zodoende werd een vlakke onder
kant gevormd die gesloten werd
met gevlochten rotan. De fuiken
moesten ballast hebben en dat
gebeurde met twee zware stukken
schroot. Deze werden bevestigd
met koperdraad aan twee hard
houten latten, 5 x 2,5 cm, die aan
de buitenkant zaten. Alle fuiken
werden voorzien van een vluchtgat
van 30 cm x 5 cm voor kleine vis
sen. Het aas dat gebruikt werd was
een combinatie van runderafval.
Dit werd dan met een "speer" be
vestigd die door de buitenkant van
de fuik vastgezet werd. Viskoppen
werden in netjes of mandjes ge
daan en ook weer met een "speer"
vastgezet. Niet alle vissers gebruik
ten dit type bijenkorf fuik waarmee
het langzamer werken was omdat
de dekknecht met één hand met
handschoen slechts de kreeften
één voor één kon pakken. Een an
der type was een rechthoekig spits
toelopend model van hardhouten
latten waarvan het uiteinde open
gemaakt kon worden waardoor de
vangst er in één keer sneller uitge
haald kon worden. Aan dit model
werd door de vissers van kleinere
boten de voorkeur gegeven omdat
ze gemakkelijker op dek gestapeld
konden worden. De fuiken werden
in de regel ongeveer in een noord
zuid lijn gelegd. Elke fuik werd met
een lier gelicht en ontdaan van de
vangst, voorzien van vers aas en
aan dek gezet. Als de lijn helemaal
gelicht was werden de fuiken te-
Historische Vereniging Wieringen "Op de Hoogte" j 25e jaargang nr. 4 - 2013