pa - 10- Het mannenkostuum, een broek met vestje en een pandjes- of slip jas., is van zwart laken of kamgaren gemaakt. Onder het vestje hoort een wit katoenen over hemd met een losse boord en een zwart ribzijde das. Het geheel wordt gecompleteerd door een hoge hoed of zijden pet, dit net naar gelang de omstan digheden. De meeste mannen laten een maal in hun leven een kostuum maken bij de kleermaker. Hiervoor kon men terecht bij Ferdinand Doesburg. In 1886 vestigt hij zijn kleermakerij aan de Koningstraat in Hip- polytushoef. Jacob Wagemaker op zijn zondags gekleed1900 Jeannette en Jan Bais in matrozenpak1910 De kostuums vervaardigt hij grotendeels met de hand., alleen de naden stikt hij op een trap- naaimachine. Maar hij maakt niet alleen nieuwe kleding, hij doet ook reparatiewerk. Om kosten te besparen laten veel mannen hun sleets gewor den kostuum door hem uit elkaar halen en keren. Ferdinand geeft zijn ambacht door aan zijn kin deren Jacobus en Hendrik. Jacobus vestigt zich in de Kliefstraat en Hendrik begint voor zich zelf op De Haukes. De daagse kleding van zowel mannen als vrou wen is eenvoudiger van aard, deze moet functio neel zijn om aan het karakter van het doorgaans zware werk te voldoen. Meisjes dragen op zondag een miniatuur uitgave van het vrouwenkostuum dat bestaat uit een jak je met een voetvrije rok gecombineerd met een hoed of een kaper. Jongens gaan gekleed in een korte broek met wollen kousen en een hoogge sloten jasje met een ronde, liggende kraag. Na de eeuwwisseling komt het matrozenpakje in de mode op het platteland. In diezelfde tijd is de confectiekleding in op mars. Handelsreizigers introduceren machinaal vervaardigde kleding in standaardmaten bij de manufacturenwinkels. De confectiekleding wint terrein en verdringt het maatwerk van de kleer maker en de naaister. Deze ontwikkeling is het gevolg van economische en sociale veranderin gen aan het einde van de negentiende- en het be gin van de twintigste eeuw in Nederland. Een veranderende samenleving Eeuwenlang heeft de Nederlandse nijverheid een sterk ambachtelijk karakter gehad, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw brengt de industrialisatie daar verandering in. Het nieuwe productieproces gaat gepaard met ingrijpende veranderingen in de werkgelegenheid. De groei ende industrie en een landbouwcrisis brengt de urbanisatie opgang, waarbij veel boerengezinnen en arbeiders naar de stad trekken op zoek naar werk. De leef- en arbeidsomstandigheden zijn hier veelal slecht. Onder de arbeiders heeft zich een klassenbewustzijn ontwikkeld, waardoor de traditionele standenmaatschappij onder sterke druk komt te staan. De dwang vanuit de arbei dersbeweging leidt tot verbeteringen op econo misch, sociaal en politiek terrein. Hierdoor wor den de lonen hoger de arbeidsvoorwaarden beter en is er een begin van sociale zekerheid. Er komt een aantal wetten tot stand die de situatie van de lage sociale klasse verbeteren, zoals de Ongeval- Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 25e jaargang nr. 1 - 2013

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 2013 | | pagina 11