ET GEBEURDE OP 'T MARSDIEP, TE VOET VAN TEXEL NAAR WIERINGEN
- 33 -
Vorenstaande roept de volgende vragen bij
mij op en waar ik naar op zoek ben:
a. Waarom krijgt Jan Maartensz uit 8 'ineens'
de bijnaam Sno(o)ij bij zijn doopinschrijving,
terwijl daarvoor patroniemen in de familie
werden gebruikt?
b. En waarom krijgt 60 jaar later Sijmon Jansz
uit #9 de bijnaam Snooij? Ik heb geen ver
noeming of familierelatie met de eerdere Jan
Maartensz uit #8 kunnen vinden.
c. Welk verband is er tussen Snooij van Wie-
ringen en die van Texel (#7) en Edam (#6)?
Vanuit Edam, waar de eerste Snooijen woon
den, zou de naam naar Texel en Wieringen
gekomen moeten zijn. Misschien door de
scheepvaart op de route van Noordzee naar
Amsterdam of visserij op de Zuiderzee (nu
IJsselmeer)?
Wie heeft enig idee?
Antwoorden/suggesties graag naar de Histori
sche Vereninging Wieringen en/of:
Piet Willeboordse,
Gruttersdreef526, 7328 DV Apeldoorn,
e-maïladres: ppvoilleb@xs4all. nl
door J. T. Bremer
Per boot van Texel naar Wieringen, per baktrog desnoods zoals Barend Bakker dat in 1624 om een
weddenschap deed. Maar te voetNormaal was het niet natuurlijk, maar zo nu en dan gebeurde
het toch. Er zijn in het verleden van die winters geweest die zó streng waren dat zo 'n voettocht van
Texel naar Wieringen of nog verder tot de mogelijkheden behoorde.
Zo vermeldt Dirk Burger van Schoorl (1650
1717), chirurgijn aan de Oudesluis in de Zijpe,
dat het in januari 1608 zó koud was dat
"de Rijn boven Keulen, de Schelde voor Ant
werpen en de Hont (Westerschelde) tusschen
Vlaanderen en Zeeland digtvrooren. Desgelijks
de Zuiderzee, dat men een langen tijd met ge
laden sleeden van Harlingen op Enkhuizen regt
toe regt aan reed alle dagen: ja zelfs kon men
van Texel op Wieringen te voet gaan, daar alle
dagen nogtans zulken snellen stroom gaat. Veel
Menschen vrooren zoo hier en daar op de wegen
dood van de Koude."
In de winter van 1621/22 was het volgens dezelf
de auteur nog erger. Men kon op veel plaatsen
met sleden lopen en rijden
"daar men in de voorschreve Winter van 1608
niet hadden konnen doen: men reed van Vries
land op Vlieland, van Vlieland op Texel, van Texel
op Wieringen...
De Noordzee was zijn strand langs altemaal be
vroren tot op 38 vadem diepte. Daar waren ook,
zoo de schippers getuigen in 't midden van de
Zee, stukken Ys die zij hadden zien drijven, van
een mijl of twee groot, daar men veilig op loopen
mogt, 't welke bij menschen geheugen nooit ge
schiet was."
Eén buismans vadem - een buisman is een haring
visser - was 5 voet, dat is dus ongeveer 1,5 meter.
Zelfs als die 38 vadem gelezen moet worden als
3,8 dan nog lijkt de dikte van het ijs schromelijk
overdreven. Maar voor het overige komen de ver
halen overeen met die van de Hoornse stadsdok-
ter Dirk Seylmaker, beter bekend als D. Velius
(1572-1630). Of heeft Dirk Burger van Schoorl
de gegevens van Velius Kroniek (le druk 1604,
2e 1617) overgenomen?
Ingevroren galjoot
Hoe het ook zij, de strenge winter van 1683/84
heeft Dirk Burger van Schoorl zélf meegemaakt.
Het vroor zó sterk dat men "van Kamperduyn af
geen water in Zee konde zien". En hij voegt er
aan toe: "daar vroor een Helder Galjoot, eenVis-
scher, op de Breeveertien zoo vast dat ze in Zee
rondom over hetYs met gemak konden gaan.
Al de Konijnen aan de Duinkant vrooren de mees
te part dood en ook veel Boomen en Kruiden."
Buisman vermeldt dat de Zuiderzee als landweg
gebruikt werd door paardensleden en karossen
die van Amsterdam naar Friesland reden, van
Harlingen naar Enkhuizen en zelfs van Den Hel
der op Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland.
Zo reist de schout van Vlieland met de paardeslee
naar Amsterdam!
Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 23e jaargang nr. 2 - 2011