- 50 -
Maandag 2 februari
Veel viel er voor ons niet te doen. Elke avond gin
gen we naar het huis van de notaris (vader van
een schoolvriendje), om naar de nieuwsberichten
te luisteren, want zij hadden nog wel stroom. Pas
op deze dag drong tot de buitenwereld door dat
Schouwen-Duiveland
zwaar was getroffen.
De telefoon werkte ook
niet en er zijn noodzen-
ders gebouwd. Overi
gens was het telefoon
verkeer in Zierikzee
als een van de weinige
gebieden in Nederland
nog niet geautomati
seerd. We hadden hon
ger en vooral dorst. Ik
weet nog dat we op een
dag heel fijn gesneden
rauwe spruitjes te eten
kregen. En mijn vader Herinneringstegeltje
en onze gastheer kre-
gen samen een kopje scheerwater per dag.
Dinsdag 3 februari
Op deze dag waren er droppings. Parachutes
met voedsel en water werden afgeworpen, zoveel
mogelijk boven het Havenplein. Jammer genoeg
ging het niet altijd goed. Eén parachute kwam in
de bij eb drooggevallen Oude Haven terecht en
is er met behulp van ladders uitgehaald. Soms
ging een parachute niet open en kwam dan met
grote vaart door een dak vallen, zoals bij de fa
milie waar wij geëvacueerd waren is gebeurd.
Daar hadden we een container op zolder (en
een gat in het dak). In de loop van de dag za
gen we veel mensen die gered waren langskomen
op karren vol stro. En helikopters vlogen af en
aan. Ondanks de vele gaten in de havendijk en
de stroming daardoor lukte het sommige sche
pen toch om de haven binnen te varen. Toen was
er weer drinkwater. De hulp kwam echt op gang.
Mijn vader en moeder wilden zo snel mogelijk
weg. We konden en mochten niet meer in ons
huis wonen, dat was te gevaarlijk en ze vonden
dat je niet te lang een beroep op de gastvrijheid
van onze kennissen mocht doen. Al heel gauw,
op 3 februari, zijn we geëvacueerd. Het vervoer
was een binnenvaartschip, een grindschuit. Het
was een urenlange boottocht. We moesten in het
open ruim zitten, maar later bleek dat nog bijna
niemand weg wilde (na een paar dagen zuerden alle
inwoners zonder verblijfsvergunning toch nog ver
plicht geëvacueerd). Daarom mochten we de rest
van de tijd in de stuurhut en in de roef komen,
waar we scheepsbeschuit te eten kregen. En nog
was alles niet voorbij: midden op de Oosterschel-
de kreeg het schip motorpech. Gelukkig werd het
euvel verholpen en we
konden doorvaren
naar Bergen op Zoom.
Daar voelden we voor
het eerst dat we slacht
offers waren. We wer
den in een grote hal
opgevangen. Daar was
kleding en soep, uitge
deeld door paters. Wij
wilden zo snel mogelijk
naar het station, met
de trein naar Nijmegen
en dan door naar mijn
opa en oma in Bergha-
ren, een dorp 18 kilo
meter van Nijmegen
in het land van Maas en Waal. We reisden eerste
klas, ondanks de soms eigenaardige kleding van
ons, een in haast bij elkaar geraapt rommeltje. Ik
had bijvoorbeeld militaire sokken van mijn vader
aan en liep op pantoffels. De conducteur keek
medelijdend, maar hij moest wel kaartjes verko
pen. Later heeft de NS dat geld terugbetaald. We
kregen kranten te zien van medepassagiers en
pas toen zagen we wat er allemaal was gebeurd.
Iedereen had medelijden met ons en ze moes
ten van alles weten. In Bergharen kwamen alle
buren op bezoek om onze verhalen te horen. Er
was een vreselijke watersnood in heel Zuidwest
Nederland, dat werd ons toen pas duidelijk. De
nood was hoog, veel en snelle hulp was gebo
den. Onder anderen Wieringer vissers kwamen
redden op Schouwen-Duiveland en op Goeree-
Overflakkee. Daarover gaat het hierna volgende
artikel van Maartje Mulder-Bais, Wieringer vis
sers voeren uit.
Hoe ging het verder met mij? Ik kwam bij mijn
opa in de klas en later deed ik als enige van de
school toelatingsexamen voor de HBS in Nij
megen, samen met voor mij totaal onbekende
kinderen. Na vijf maanden mochten we pas naar
huis terug. De stad was 'beschermd' door een
zandzakkendam die al het water, dat nog steeds
in de polders stond, moest tegenhouden.
1 FE BRUARl 1953
Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 21e jaargang nr, 2 - 2009