- 32 - Met volk dat loopt de hoop En staat op dam en dijken Zij staren naar een punt Wat is er toch te kijken Vraagt de schipper aan een vriend Er moet wat vreemds gebeuren Maar zeg wat is dat toch Een ieder lijkt te treuren Ach vriend het is uw maat Waar 't volk naar staat te kijken 's Sloeg daar zooeven om Is thans aan 't zeilen strijken Maar het is nu te laat Geen moed kan thans meer baten 't Schip zinkt van achteren weg Hij moet het roer verlaten Nu drijjï de aak daar heen De knecht en schipper leven En roepen overluid Ach help ach red ons leven Ach help ons bid ik u Wilt menschen liefde toonen Ach menschen help ons toch Ik zal u goed beloonen Mens springt fluks op een schuit Begint te zielen reven Men denkt aan weer noch wind Ook niet aan eigen leven Maar eer dat men is klaar Om touwen los te maken Roept men de schipper toe Gij kunt het werk wel staken Uw hulp komt toch te laat De aak is reeds gezonken De schipper en de knecht Helaas zij zijn verdronken De menschen op den dijk Zij zijn geheel bewogen De meeste van de hoop Ziet men hen tranen drogen Zij wenden de oogen af Men kan er niet naar staren De schipper en de knecht Zij worstelen met de baren Maar slechts een korte poos En beiden zijn gezonken Met een bedroefd gezicht Zegt men: zij zijn verdronken Helaas dat woord is waar Men gaat bedroefd nu henen Met het hart vol smart en rouw Ziet men er velen weenen Want zulk een droeve ramp Mocht men hier nooit aanschou wen En daar om deze dag Zal men nog lang 't houwen Maar zeg hoe kwam het toch Dat dit schip is gezonken En schipper en de knecht Hier beiden zijn verdronken Ik wil dit hier in 't kort Aan boer en schipper schrijven Wilt ge weten hoe het kwam Wilt dan nog even blijven De schipper van dit schip Dorst weer en wind trotseeren Maar hoogmoed komt ten val Dit moet hij heden leeren Want was dat nu een weer Met 't zeil van top te varen Hij zocht zich zelf een graf Te midden van de baren Want had hij als zijn maat Zich straks getroost te reven Zijn schip lag thans aan wal Zij beiden nog in 't leven Leert hier uit waarde vriend Als stormen in dit leven U dreigen om te slaan Stel u met spoed tot reven Reeft eer de storm is daar Dan loopt gij geen gevaren Om als een dwaas uw graf Te vinden in de baren. Jacob Bais, zoon van Evert Bais en Trijntje Scheltus, geboren op 26 september 1843 en overleden op 24 mei 1921. Jacob trouwde op 3 april 1870 met Trijntje Scheltus, dochter van Nan Scheltus en Trijntje Keijzer, geboren op 3 mei 1845 en over leden op 8 februari 1922. Hun kinderen zijn: 1. Trijntje 27-09-1870 2. Evert 01-12-1871 3. Nan 30-12-1875 4. Jacobus 12-11-1878 5. Cornelis 03-05-1881 6. Neeltje 02-12-1883 7. Jan 04-01-1885 8. Simon 02-08-1887 tr. Jan Lont tr. Maartje Duijnker tr. Geertje Kroon tr. Maartje Kooij tr. Antje van Savoyen tr. Weert Mulder verdrinkt 1909 tr. Guurtje Maria Mulder Nummer 2: Evert krijgt ondermeer Jacob en Al bert Bais. Jacob is de vader van Marie Hooiveld- Baijs. Albert is geboren op 4 september 1898 en over leed op 20 maart 1963, ongehuwd. Hij was tien jaar toen de ramp gebeurde, dat maakt het niet zo waarschijnlijk, dat hij het gedicht geschreven heeft Schager Courant 16februari 1909. Wleringen, Een treurige vondst. Zondagnamiddag zag een visscherman vanaf den Pol der lets in zee betgeen hem vreemd voorkwam. De man aarzelde géén «ogenblik en ging er op af en kwam tot de ontdekking dat er in de modder een lijk van een man lag. Bij onderzoek bleek dat het het lijk was van den bij den storm op den Sen Februari j!. verdronken Wierlnger visscher Jan Baijs Jbz. Het lijk werd aan den wal gebracht en verder naar de ouderlijke woning vervoerd. Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hóógte" - 2 le jaargang nr. 1 - 2009

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 2009 | | pagina 34