- 16 - 't Is waar, dat voor den liefhebber van zeilen de overtocht bij gunstige gelegenheid wel wat kort is. Bij hoog water en goeden wind is die in een groot half uur te doen en wij hadden den rit in het tent wagentje door den polder wel willen ruilen voor het lustig dansen op de golven in de vlugge, ste vige postschuit van den wakkeren schipper Bais. Is de gelegen minder goed, dan duurt de vaart langer, maar aangenamer wordt zij daardoor niet. Ditmaal moeten wij eerst een eind weegs wande len langs of over den dijk tot aan het trapje. Dan in de boot. Schuift die nu over de ondiepten en door het zeewier heen, dan hebben wij tamelijk spoedig het schip bereikt. Blijkt de boot vast te zitten dan, ja, dan moeten wij wachten, tot het water wast. Roeien baat niet, en de boom zinkt meters diep in den weeken modder. Een en an der maal schijnt het, of wij vast raken, maar wij komen er toch door. Eens in het schip, gaat her er flink en vroolijk overheen. Gij kunt schuilen in de roef, waar, zooals gij ziet, zelfs op zeeziekte ge rekend is. Maar heerlijk is 't in den stuurstoel, als de wind den zeilen vult en het water opspat tegen den boeg en 't gesponnen zwaardtouw trilt en het vaartuig door de witgekuifde golven vliegt. Bij de haven van Wieringen is 't weer de vraag, of wij over de ondiepten heen kunnen komen, en zoo ja, of het mogelijk zal zijn de trap van de boven- dijk te bereiken. Schipper Bais weet de droogten behendig te vermijden. Met het vaarwater is hij bekend als met zijn eigen huis. Maar van aanleg gen is geen sprake. Over eenige visscherschuiten heen moeten wij beproeven, zoo goed mogelijk aan den wal te klauteren, en 't is zaak, niet al te stram en niet al te bang te zijn. "Welkom op Wieringen" "Welkom op Wieringen! "Wij staan behouden op het havenhoofd. Daarmede hebben wij reeds den voet gezet op een der merkwaardigheden van het eiland. Bij de vaart langs de kust zagen wij hier en daar een hoofd in zee uitsteken, dat ons vol strekt niet aan een gewoon hoofd van paalwerk of steenen deed denken. Scherp afgesneden, aan den voet door het water uitgehold, zwart en grijs, wit en geel en groen van kleur, rijst het op als kalksteen op de Britsche of Normandische kus ten. En ook de haven komt zelve schijnt door een loodrechten, rijk en grillig getinten rotsmuur omzoomd. Dat geeft hier en daar aan Wieringen een zeer eigenaardig voorkomen. Van zeer nabij beschouwd blijkt het echter, dat het geen vaste steen is. Bij aanraking gevoelt gij een weeke zelf standigheid en betreden wij de kruin van den dijk, dan bemerken wij 't ook duidelijk genoeg, hoe zacht en veerkrachtig de bodem is. 't Is trou wens niets anders dan zeewier, sinds eeuwen opgestapeld en ineengeperst, voortdurend door nieuwe lagen verhoogd. Zie, deze zwarte en nog vrij losse massa is er nog niet lang geleden op gebracht, gij kunt de stengels en bladeren nog genoegzaam onderscheiden. En hebt gij tijdens de vaart de uitgestrekte wiervelden onder water reeds eenigszins leeren kennen, hier aan den wal kunt gij u er terstond van overtuigen, dat het ver zamelen en verwerken van het zeegewas, waaraan het eiland zijn naam schijnt te danken, nog steeds niet in onbruik is geraakt, al is de tijd voorbij, dat hier gelijk elders aan de Noord-Hollandsche kust, de zee werd beteugeld door de wapenen, die zij zelve levert. Zware dijken van klei, met steenglooiingen versterkt, vervingen nagenoeg overal de overoude wierdijken, maar voor andere doeleinden wordt het wier nog ijverig gezocht. Het maaien zelf, in de groote, perceelsgewijs ver pachte velden, door de arbeiders met hun water dichte, tot aan de heupen reikende laarzen zien wij in dezen tijd des jaars niet. Dat geschiedt in Hooimaand. Maar overigens zien wij overal, van hoeveel beteekenis de wier- oogst voor het eiland is. Daar staan groote schel ven in de velden en bij de huizen. Elders zouden het hooibergen zijn: hier zijn het wierhoopen. Daar rijdt een wagen aan, breed en hoog gela den; voor een hooiwagen zout gij dien groeten, maar de zwarte kleur verraadt, dat het een lading wier is. Ginds liggen donkerkleurige pakken, 't Is wier, ter verzending gereed. In dat stoomfabriek- je bij de haven wordt het geperst, 't Is nu nog vroeg in heet voorjaar; kwamen wij in den zomer, dan zouden wij 't ook in de slooten kunnen zien liggen, om van de zoutdeelen ontdaan, en op den kant, om gedroogd te worden. En dan zouden wij 't ook overal ruiken., Dat wij thans nog die zoetige, doordringende geur missen, behoeven wij ons niet te beklagen, al ontsnapt ons daar door een der eigenaardigheden van het eiland. Wieringen heet, zegt men, naar het wier. Is dat zoo, dan moet de inlandsche naam van dit zee gewas reeds zeer oud zijn. Wiron toch vinden wij reeds in de 5 e eeuw vermeld en "Wiron"is blijkbaar ons Wieringen. De vermaarde abdij Fulda, door Bonifacius, den apostel der Friezen, gesticht, had er een aantal hoeven, met wieden, Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 21e jaargang nr. 1 - 2009

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 2009 | | pagina 18