- 15 -
eiland Wieringen, is thans nagenoeg ongenaak
baar. Daar tegenover ons ligt het, als een hooge,
golvende bank in zee. Ongeveer halverwege de
kustlijn rijst een zware, stompe toren op; voorts
ontwaren wij eenige pyramidevormige daken van
Noord-Hollandsch model. Alles is duidelijk te
onderscheiden bij de heldere lucht en wij ont
vangen den indruk dat de afstand niet groot is,
maar wij weten dat het water bedriegt.
Een haven of aanlegplaats kunnen wij van hier
niet ontwaren en voorloopig blijft de vraag onop
gelost, waar wij aan land zullen komen.
Aan tijd om het oog zover het zichtbare gedeelte
derWieringsche kust te laten gaan, ontbreekt het
ons niet. Bovendien kunnen wij genoegzaam den
ganschen omtrek opnemen. Ginds verlicht de
zon de huizen van Den Helder, als een ver in zee
vooruitspringende kaap. Wat verder nog vertoont
zich de grijze streep, die het eiland Texel aanwijst
en daarboven de heuvel "de hooge berg". Overi
gens is 't aan die zijde alles zee, zich badend in
lichtglans, met een voorgrond van slikken, schor
ren, gorzen en zanden. Aan den vasten wal, bin
nendijks, zien wij de buurt bij de Van Ewijcksluis,
met haar huizen, schuren en schrale, door den
wind geteisterde boomen, en met de klapbrug
over de breede vaart. Een groote waterplas ne
vens ons strekt zich landwaarts, zoover wij zien
kunnen, in den lagen polder uit. Dit is "het Veer
of Ouddieper Zwin", voor de indijking een vrij
breed en diep vaarwater dat op de Oude Sluis
van De Zijpe uitliep. Zoo heel lang is dat nog niet
geleden. De inpoldering, in 1845 begonnen, was
twee jaren daarna voltooid. Hoe 't er voor dien
tijd - bij laag water althans - hier uitzag, kunnen
wij ons wel voorstellen.
Wij denken dijk en huizen weg, wij trekken de
droogten en kreeken in bonte afwisseling door,
tot waar in de schemerende verte de dijken van
de oude polders Wieringerwaard en De Zijpe ten
zuiden, die van 't in 1817 ingepolderde Koegras
ten westen hen begrenzen. Bij hoog water was 't
een zee, die hier golfde. Al hadden wij op onzen
tocht van de spoorweghalte tot aan "de sluis"niet
veel anders gezien dan vlak land, thans nog dor
en kaal met lange, rechte wegen, slooten en vaar
ten, een Roomsch Catholiek kerkje bij het station,
enkele boerenhofsteden, voorts het dorpje van de
Van Ewijcksvaart, met het kerkje de Hervomden,
de pastorie, het "Bosch" van den burgemeester
en een aantal huizen; verder een meestoof in
ruste en een stoomgemaal; eindelijk bij de sluis
een herberg en een handvol woningen, dit weinig
aantrekkelijke landschap wint toch in belangrijk
heid, wanneer wij weten dat een 5500 bunders
in betrekkelijk korten tijd op de groote wateren
werden veroverd. En al beantwoordde een deel
van den grond aan de verwachtingen niet, een
ander deel is kostbare kleigrond, die rijke vruch
ten levert. Wat al land kon er nog gewonnen wor
den, wanneer eens een dijk als die, waarop wij
staan, al die platen en banken tot daar ginds aan
Den Helder toe omstoot; of, naar een reeds ont
worpen plan, Wieringen aan den vasten wal was
gehecht en een dijk, van daar naar Medemblik
loopend, een nieuwe, 20.000 bunders grooten
polder had gevormd!
Maar het is de vraag, of, bij den gedrukten toe
stand van den landbouw die aanwinst de kosten
zou dekken, en vooral nu de kunstmatige oester
teelt ook hier zal worden beproefd, zal de Anna
Paulowna polder vooreerst nog wel de jongste
onder de noord-hollandsche broederen en Wie
ringen een eiland blijven.
Een kapwagen - misschien wel hetzelfde "tent
wagentje" waarvan de schrijver van "een bezoek
aanWieringen"in den jaargang van 1877 van dit
tijdschrift gewaagt, niet onmogelijk met denzelf
den voerman en hetzelfde paard - heeft ons van
het station naar de Van Ewijcksluis gebracht en
van "de sluis" gaat het met het postschip naar het
eiland. In de reisgelegenheid is sedert dien tijd
niets veranderd en het laat zich niet verwachten,
dat vooreerst belangrijke wijzigingen daarin zul
len komen. Wie op zijn gemak gesteld is, of bang
voor kouvatten en zeeziekte misschien, die stelle
de reis uit, totdat een gemakkelijke tramwagen
en een geriefelijke stoomboot, mitsgaders een
paar breede aanlegsteigers hem in staat stellen,
den tocht te maken overeenkomstig den eisch
van een verwend kind der 19e eeuw of, nog be
ter, die komen in 't geheel op Wieringen niet. Wat
zou hij op het eenvoudige, afgelegen eiland doen?
En wat zou hij er vinden van comfort en verma
ken, zooals de beschaafde wereld hem aanbiedt?
Maar wie ter afwisseling nog wel eens een niet
alledaagschen min of meer ouderwetschen tocht
op prijs stelt, wie een iets anders wil zien dan
platgetreden steden en landschappen, wie zijn
hart nog eens wil ophalen aan de frissche opwek
kende vaart met een zeilschip op zee, die zal zich
een uitstapje naar Wieringen niet beklagen.
Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 2 le jaargang nr. 1 - 2009