ARNALENVANGSTEN DRASTISCH VERMINDERD DOOR AFSLUITDIJK - 93 - door J. T. Bremer Nadat de afsluiting van de Zuiderzee op 25 mei 1932 een feit geworden was, bleek al gauw dat de gevolgen hiervan niet alleen rampzalig waren voor de Zuiderzeevissers. Ook de vissers aan het Marsdiep, eeuwenlang de toegangsweg naar de Zuiderzee, werden keihard geconfronteerd met de gevolgen van de dijkaanleg. Voor de haring en de ansjovis vervulde de Zuiderzee de functie van kraamkamer. De haring trok door het Marsdiep in de maanden februari en maart, de ansjovis van half april tot en met juni richting Zuiderzee om daar te paaien. Daarna keerden ze weer terug naar de Noordzee, de haring omstreeks half mei, de ansjovis in juli. De terugtrekkende haring, die dus in de Zuider- Behalve de haring en ansjovis was ook de gar- zee kuit en hom had afgezet stond bekend als ijle haring. De larven en de daaruit voortkomende jonge haring bleef nog enige tijd in de Zuiderzee rondzwemmen alvorens richting Noordzee te trek ken. Het broed van de ansjovis, waarvoor de Zui derzee als samenvloeiinggebied van zout en zoet water eveneens goede ontwikkelingsmogelijkhe den bood, vertoonde ongeveer hetzelfde gedrag. Maar het 'gedrag' van de ansjovis was toch altijd 'grilliger' dan dat van de haring. Haring kwam al tijd, ansjovis soms niet of nauwelijks. En niemand wist waardoor. Na de afsluiting van de Zuiderzee namen de haringvangsten in de Waddenzee aan vankelijk sterk toe. Vooral in de onmiddellijke omgeving van de Afsluitdijk en langs de Friese kust waren de vangsten zeer groot. Deze vangsten werden in hoofdzaak aangevoerd in Den Oever en Harlingen, ook in Kornwerderzand was tijdelijk een afslag. Maar na een paar jaar was het voor bij en kwamen haring (en ansjovis) nooit weer. In het Jaarverslag over 1939 van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet 1925 wordt hierover ondermeer opgemerkt: "Verscheidene Zuiderzeevisschers, die, aangetrokken door de oogenschijnlijk gunstige vooruitzichten dezer visscherij, haringkamers hadden aangelegd en zelfs hun woonplaats naar de omgeving van de Waddenzee verlegd hadden, hebben dit bedrijf moeten opgeven en keerden naar hunne oude woonplaats terug. In Den Helder (en op Texel) is de verwachte inva sie van vissers uit Zuiderzeeplaatsen uitgebleven. Zelfs vanuit Urk, waar zich al decennia lang vis sersfamilies gevestigd hadden, vestigden zich be trekkelijk weinig vissers die van hieruit een nieuw bestaan als Noordzeevisser wilden opbouwen. Door de economische crisis van de jaren dertig was het immers overal kommer en kwel? Alleen op Wieringen is in de periode tussen de wereld oorlogen een verdubbeling van de bevolking op getreden. Maar dit was voornamelijk het gevolg van de komst van een 'arbeidsleger' in verband met de Zuiderzeewerken. naai voor de Zuiderzee- en Waddenzeevisserij van grote betekenis. In tegenstelling tot de haring en ansjovis, die in een bepaalde periode de Zuider zee kwamen opzoeken, zou men bij de garnaal van een periodiek verlaten van de Zuiderzee kunnen spreken. Immers, de garnaal die de voorkeur geeft aan het warmere water, verlaat in de winter de snel afkoelende binnen- en kustwateren om zee waarts te trekken. De voortplanting van de gar naal vond niet op de Zuiderzee, doch buitengaats plaats. Doordat de garnalenvisserij op de Zuider zee na de afsluiting in 1932 abrupt ophield, heeft Den Helder enige jaren geprobeerd de functie van Volendam in de voorziening van Amsterdam met levende garnalen over te nemen. In tegenstelling tot andere plaatsen wenste de bevolking van de hoofdstad levende garnalen, waarin de Zuiderzee door de onmiddellijke nabijheid kon worden voor zien. Hoewel een aantal Helderse vissers serieus gepoogd heeft Amsterdam van levende, dus on gekookte garnalen te voorzien, slaagden ze daarin tenslotte toch onvoldoende, doordat een aantal Zuiderzeevissers hetzelfde deed vanuit IJmuiden. Ook door de goede kwaliteit van de in IJmuiden aangevoerde (Noordzee)garnalen, is deze plaats allengs tot centrum van aanvoer in deze geworden. Volendam bleef nog decennia lang de plaats waar de (in Harlingen) aangevoerde garnalen gepeld werden. Vijf jaar na de afsluiting was de garnalen- aanvoer van Den Helder, in 1932 nog 471.000 kg, tot op eenderde teruggebracht (154.000 kg). De aanvoer van Oudeschild daalde zelfs van 306.000 kg (1932) tot 48.000 kg (1937). De garnalenvis- sers van Oudeschild, die binnengaats vooral op de Texelstroom hun bedrijf uitoefenden, hadden dermate kleine vaartuigen dat buitengaats vissen niet verantwoord was. Voor omschakeling op gro tere vaartuigen ontbrak eenvoudig het geld. Dit is verhaal nummer 61 uit het boek Vissers aan het Marsdiep van J. T. Bremer. De auteur heeft toe stemming gegeven voor publicatie in Op de Hoogte Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 20e jaargang nr. 3 - 2008

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 2008 | | pagina 31