e Afsluitdijk voltooid, de visserman berooid! - 61 - door J. T. Bremer Ver voordat de afsluiting en gedeeltelijke inpoldering van de Zuiderzee gerealiseerd werd, liet de rijks overheid een onderzoek instellen naar de gevolgen voor de bevolking van de Zuiderzeeplaatsen. Het beeld dat uit het rapport van de Commissie Neeb 1905) oprijst is somber. Bijna nergens is welvaart, veel jongeren probeerden werk te vinden buiten de visserij, de ouderen ploeterden moeizaam voort. Er zou dus niet veel verloren gaan. meestal kleine, Noordzeevissers er maar één ding op zat: definitief overschakelen of stoppen. Na de afsluiting (1932) waren er aanvankelijk overma tige haringvangsten. De haring wilde, net als de ansjovis en geep, in het vroege voorjaar de Zui derzee binnentrekken om daar kuit te schieten. Door de dijk was dit onmogelijk geworden en binnen de kortste keren lag de dijk vol vis voor 't opscheppen. Maar na een paar jaar was het over en kwamen haring en ansjovis niet meer terug. Doordat het wier eveneens verdween vermin derden ook de vangsten van alikruiken, geep en paling. Ook de vangst van garnalen liep snel te rug. Verreweg het beste af waren de Wieringers. Reeds in 1921 werkten al ruim tweehonderd Wieringers, voornamelijk vissers, bij de Zuider zeewerken. Na het tot stand komen van de dijk was er nog jarenlang werk bij de verkaveling en occupatie van de Wieringermeer. Deze omschakeling, hoe moeizaam soms ook, was op Texel niet mogelijk. Er waren (in 1933) al ruim driehonderd werkloze landarbeiders en daar kwamen in de kortste keren nog eens zo'n zestig vissers bij. Ook in Den Helder was geen alternatieve werkgelegenheid. Voor degenen die toch probeerden nog wat brood op het water te verdienen, was de toestand al evenmin rooskleu rig. Op Texel was het in derdaad niet best. De vissersvloot die in de periode 1870 tot 1895 sterk gegroeid was van 80 tot 175 schepen, bemand met 500 kop pen, was in 1915 te ruggebracht naar 125 schepen (circa 350 vis sers). Uitbreiding van de Nederlandse vis sersvloot en een sterke concurrentie van de stoomtreilers hadden verzadiging van de markt en dalende prijzen tot gevolg, waardoor de kleine, op zeil varende vis sers in het nauw kwamen. Op Wieringen werd de toestand gunstiger beoor deeld: "ongeveer alle vissers bezitten een eigen huis met een lap grond.zij vinden een groten steun in de landbouwopbrengsten. Levert de visscherij niets op, dan wijden velen zich geheel aan den landbouw, ook wel in dienst van anderen." Belangrijker echter dan de landbouw was de werkzaamheid in het wier, in 1900 216 van de 345 vissers. Maar de Commissie wilde er niet van horen dat de wierwinning gevaar zou lopen: "Het wier wordt in hoofdzaak gewonnen benoorden den te maken Afsluitdijk." Over de Helderse haringtrekkerij, die als gevolg van de afsluiting geheel zou verdwijnen, werd zelfs met geen woord gerept. Er waren zelfs op timisten die dachten dat na de afsluiting al die haring en ansjovis op de Waddenzee zou blijven zwerven! De Noordzeevissers van Den Helder en Oosterend zouden nauwelijks hinder gaan on dervinden van de afsluiting. Toch waren er die, wanneer het weer in de wintermaanden te slecht was om buitengaats te gaan, binnengaats visten op garnalen, haring of ansjovis. Na de afsluiting bleek al spoedig dat voor deze, Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hoogte" - 20e jaargang nr. 2 - 2008

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 2008 | | pagina 27