Je dijk ging dicht, het wier verdween... - 152 - doorj T. Bremer Nadat in 1918 de Wet tot Af sluiting en gedeeltelijke Droogmaking van de Zuiderzee was aangeno men, begon men op 29 juni 1920 met de aanleg van een dijk door het Amsteldiep: "In tegenwoordig heid van de Autoriteiten der Zuiderzeewerken is Dinsdag v.m. 11.00 uur door aannemers de eerste bak met grond ter beteugeling van het Amsteldiep gestort." De gevolgen dienden zich spoedig aan, het eerst in het wierwinningsbedrijf. Al in de jaren twintig verminderden de wieroogsten "als gevolg van de sterker geworden stromingen en zandverplaatsingen" Aldus de wiervissers. Biologen echter constateer den een wijdverbreide ziekte onder het zeegras, die niet alleen hier maar ook elders optrad. De ziekte zou zich vanuit Amerika naar Europa heb ben verbreid. De biologen ontkenden overigens niet dat de mi lieuomstandigheden voor het wier er niet beter op waren geworden. Geulen verplaatsten zich, stro men werden feller, eb- en vloedstromen wijzigden zich en het zoutgehalte werd hoger. Ook zouden de massale zandverplaatsingen het gewas verstik ken. Hoe het ook zij, al vrij snel nadat de Afsluitdijk voltooid was (1932) verdween het wier, óók uit de noordelijke Zuiderzee. Men sprak overigens niet langer van noordelijke Zuiderzee, maar van (wes telijke) Waddenzee. Een naamsverandering met verstrekkende gevolgen, want al spoedig bleek dat alléén de door de Afsluitdijk gedupeerde vis sers uit het Zuiderzeegebied aanspraak konden doen gelden op overheidssteun. En de naam Zui derzee had volgens de wet slechts betrekking op het watergebied ten zuiden van de dijk. Voor het overige gedeelte van de Zuiderzee benoorden den Afsluitdijk wordt de naam Waddenzee gebruikt. Een naam die dan ook pas voor het eerst in 1934 in de befaamde Bosatlas te vinden is. Eerst nog alleen voor het watergebied ten noorden van de Afsluitdijk als tegenhanger van de nieuwe naam IJsselmeer en pas in 1947 voor het gehele Ne derlandse waddengebied. De gevolgen waren rampzalig: in Den Helder en op Texel kwam niemand voor steun van de zgn. Zuiderzeesteunwet in aanmerking en op Wie- ringen alleen degenen die gewoon waren aan de zuidkust van Wieringen wier te winnen en te vis sen en die daaruit meer dan vijftig procent van hun inkomsten verkregen. Onder druk van werkers in het wier en de gemeen tebesturen van Den Helder, Texel en Wieringen werd ten slotte in 1935 een commissie ingesteld. Deze commissie Defoer moest de oorzaken van de achteruitgang van het zeegras (wier) en de daarmee mogelijk samenhangende achteruitgang van de visserij opsporen, want door het verdwij nen van het wier gingen sommige vis- en schelp diersoorten, die zich daarin ophielden, minder gedijen. De stand van alikruiken, paling, geep en garnalen ging (eveneens) hard achteruit. Met name "de vangst van garnalen, vroeger hoofdzaak (heeft) niets meer te betekenen." Aldus het ge meenteverslag van Texel over 1933. Bovendien verschoof het seizoen waarin er in de Texelstroom veel van deze schaaldiertjes gevangen werden. De garnalen bleven nagenoeg weg in de winter, kwa men nu in voorjaar en zomer. Maar juist in de zo mer was er weinig vraag en veel aanbod, terwijl de bijna honderd garnalenvissers hier voorheen in de winter bijna een monopoliepositie hadden, omdat dan elders geen garnalen gevangen werden. He laas, helaas wees de meerderheid van de Commis sie Defoer de 'mysterieuze wierziekte' aan als oor zaak van het verdwijnen van het wier. Slechts twee commissieleden, wethouders van Den Helder en Texel, zagen verband tussen de ondergang van het wierbedrijf en de Zuiderzeewerken. Wel meende de commissie dat gedupeerde wierwinners be noorden de dijk evenals hun collega's ten zuiden ervan, óók enigerlei steun zouden moeten krijgen, zij 't dan niet in het kader van de Zuiderzeesteun wet. Maar elke vorm van steun bleef uit. Vandaar dat een verbitterde Texelse wiermaaier zei: "Na de afsluiting verdween het wier en die biologen hielden maar star vol dat het een ziekte was, maar je wist wel beter. Het was wel toevallig dat die dijk dicht ging en het wier verdween. Maar ja, je bent een ge wone visserman. Voor een hoop vissers was het een hele klap, want in het wier verdiende je een goed stuk brood, maar dat was in één klap naar z'n mallemoer..." Dit is verhaal nummer 54 uit het boek Vis sers aan het Marsdiep van J.T. Bremer. De auteur heeft toestemming gegeven voor publicatie in Op de Hoogte. Historische Vereniging Wieringen - "Op de Hóógte" - 19e jaargang nr. I - 2007

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Op de Hòògte - Wieringen | 2007 | | pagina 18